Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 25/14585 en NL25.32828

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum] van Syrische nationaliteit, V-nummer: [v-nummer:], (gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 25 juni 2025. In dat besluit heeft het COa besloten om eiser vanaf 25 juni 2025 in een HTL[1] in Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit).[2] Het tweede beroep van eiser richt zich tegen het besluit van de minister van dezelfde datum om hem een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw[3] op te leggen. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

1.1. Eiser heeft op 18 juli 2025 gronden van beroep ingediend, waarop het COa op 14 augustus 2025 een verweerschrift heeft ingediend.

1.2. De rechtbank heeft de beroepen op 15 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Ook is een tolk verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek in alle zaken op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en ook geen vergoeding in de proceskosten. Hierna legt de rechtbank hoe zij tot dit oordeel komt.

Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit

Het incident dat heeft geleid tot het plaatsingsbesluit

  1. Uit de verslaglegging van het COa blijkt – kort samengevat – het volgende.Op 21 juni 2025, omstreeks 17:45 uur, meldde een medebewoner bij de receptie van de COA-locatie in [plaats] dat hij, samen met een andere medebewoner, door eiser was bedreigd. Deze bedreiging zou hebben plaatsgevonden bij het strand “De Wellewaard” en daarbij zou eiser in het bezit zijn geweest van een klapmes met een lemmet van circa 10 cm.

Omstreeks 18:20 uur kwam bij de beveiliging een melding binnen van een steekpartij op het AZC-terrein. Twee medebewoners gaven aan door eiser met een mes te zijn gestoken, van wie bij één een grote, hevig bloedende snijwond zichtbaar was. Meerdere getuigen verklaarden dat eiser plotseling en zonder aanleiding op het slachtoffer instak. Beveiliging en een aanwezige melder hebben de wond dichtgedrukt in afwachting van de ambulance. Het slachtoffer is vervolgens naar het ziekenhuis vervoerd, waar hij 15 hechtingen in zijn bovenarm en 4 hechtingen in zijn onderarm kreeg. Later die avond is eiser door de politie aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. De volgende dag hebben beide slachtoffers aangifte gedaan. Op 22 juni 2025 heeft een COa-medewerker, bijgestaan door een tolk, afzonderlijk met vier getuigen gesproken. Alle vier verklaarden unaniem en identiek dat eiser, na de eerdere ruzie op het AZC-terrein, zonder aanleiding op slachtoffer C instak en samen met een medebewoner het andere slachtoffer schopte.

Beroepsgronden van eiser

  1. Eiser voert in de eerste plaats aan dat het plaatsingsbesluit onvoldoende is gemotiveerd, nu de verslagen van de getuigenverklaringen ontbreken in het dossier. De HTL-maatregel is nagenoeg volledig gebaseerd op deze getuigenverklaringen. Hierdoor is onduidelijk met wie is gesproken en wat deze getuigen precies hebben verklaard. De in het plaatsingsbesluit opgenomen korte samenvatting (“Alle vier verklaarden unaniem en identiek dat eiser, na de eerdere ruzie, op het AZC-terrein zonder aanleiding op slachtoffer instak.”) is volgens eiser onvoldoende om de maatregel te kunnen dragen.

4.1. In de tweede plaats stelt eiser dat het COa hiermee heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het beginsel van hoor en wederhoor. Omdat de getuigenverklaringen en gespreksverslagen niet aan hem zijn verstrekt, heeft hij geen kennis kunnen nemen van de inhoud hiervan en daarop niet kunnen reageren.

4.2. Verder voert eiser aan dat hij tijdens een bespreking met ondergetekende heeft verklaard dat hij handelde uit zelfverdediging, nu hij werd belaagd door een groep waarvan de beide slachtoffers deel uitmaakten. Eén van de genoemde slachtoffers zou eiser en diens familie hebben uitgescholden en beledigd. Eiser stelt dat het niet zijn bedoeling was om iemand te steken, maar dat hij uit zelfverdediging handelde tegenover de groep, waarbij beide slachtoffers zijn geraakt. Van opzet was volgens eiser geen sprake. Verder stelt eiser dat hij kapper is en om die reden het mes bij zich droeg.

Oordeel van de rechtbank

  1. De rechtbank stelt vast dat het besluit voor een belangrijk deel is gebaseerd op getuigenverklaringen. De getuigenverklaringen waar in het plaatsingsbesluit naar wordt verwezen ontbraken aanvankelijk in het dossier. Nu het gaat om op de zaak betrekking hebbende stukken hadden deze getuigenverklaringen in het dossier moeten worden gevoegd. Er is daarmee sprake van een gebrek. De rechtbank ziet aanleiding het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb[4] te passeren, nu de minister het gebrek op 14 augustus 2025 heeft hersteld door deze stukken als bijlage bij het verweerschrift alsnog aan het dossier toe te voegen. Eiser heeft de gelegenheid gehad om van deze stukken kennis te nemen en hierop te reageren. Niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. De rechtbank ziet in het voorgaande wel aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

5.1. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de verslaglegging van het COa. De stelling van eiser dat hij werd aangevallen en dat hij uit zelfverdediging handelde vindt geen steun in de getuigenverklaringen, zoals weergegeven in de gespreksverslagen. Daaruit volgt dat eiser zonder aanleiding op de medebewoner instak. Eiser heeft zijn stelling ook niet onderbouwd met andere verklaringen of objectieve stukken waaruit blijkt dat het incident anders is verlopen dan is verklaard door de getuigen. Het is dan ook voldoende aannemelijk dat de gedragingen, zoals door het COa beschreven, zich hebben voorgedaan.

5.2. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het COa het incident terecht heeft gekwalificeerd als een incident met een zeer grote impact nu het gaat om agressie of geweld met als doel het ernstig bedreigen van de ander of het toebrengen van ernstige fysieke schade. Zoals hiervoor overwogen, gaat de rechtbank uit van de verslaglegging van het COa. Hieruit volgt onder meer dat eiser een medebewoner met een mes heeft gestoken, met ernstige verwondingen tot gevolg. Ook als eiser zou moeten worden gevolgd – de rechtbank laat dat in het midden – in de stelling dat een van de slachtoffers eiser en diens familie zou hebben uitgescholden en beledigd, rechtvaardigt dat eisers gedragingen niet. Het doet ook niet af aan de ernst en de impact van het incident.

5.3. De rechtbank is verder van oordeel dat het COa, in overeenstemming met het Maatregelenbeleid en voldoende deugdelijk gemotiveerd, heeft besloten tot de oplegging van het plaatsingsbesluit. De rechtbank overweegt dat de door eiser aangevoerde omstandigheden geen contra-indicatie vormen voor het opleggen van het plaatsingsbesluit. Verder heeft eiser ook geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding hadden moeten geven om van het beleid van het COa af te wijken.

5.4. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.

Het beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel

  1. Omdat het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond is en de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook ongegrond moet worden verklaard en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Conclusie en gevolgen

  1. Dat betekent dus dat eiser geen gelijk krijgt en dat het COa het besluit tot plaatsing in de HTL mocht nemen en ook de minister de vrijheidsbeperkende maatregel mocht nemen. Eiser krijgt dus ook geen schadevergoeding.

  2. Omdat de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb een gebrek in het bestreden besluit heeft gepasseerd, ziet de rechtbank aanleiding om het COa in de proceskosten van eiser te veroordelen.[5] De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Bpb[6] vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat beide beroepen als samenhangend moeten worden gezien worden de zaken voor de proceskostenveroordeling beschouwd als één zaak.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, op 28 augustus 2025 en gepseudonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.

de griffier de rechter is buiten staat te tekenen Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Handhaving- en Toezichtlocatie.

Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

Vreemdelingenwet 2000.

Algemene wet bestuursrecht.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1602, rechtsoverweging 14.1.

Besluit proceskosten bestuursrecht.


Voetnoten

Handhaving- en Toezichtlocatie.

Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

Vreemdelingenwet 2000.

Algemene wet bestuursrecht.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1602, rechtsoverweging 14.1.

Besluit proceskosten bestuursrecht.