ECLI:NL:RBDHA:2025:15953 - Rechtbank Den Haag - 27 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 25/15235 en NL25.35347
geboren op [geboortedatum] , van Syrische nationaliteit, V-nummer: [nummer] , (gemachtigde: mr. M. Pater),
en
alsmede
(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).
Procesverloop
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep
[1] van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 28 juli 2025, waarbij het COa heeft besloten om eiser per 28 juli 2025 in een HTL[2] in Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit).[3] Het tweede beroep[4] van eiser is gericht tegen het besluit van de minister van 27 juli 2025 om hem een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw[5] op te leggen. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1. Eiser heeft op 30 juli 2025 gronden van beroep ingediend. Het COa heeft op 19 augustus 2025 gereageerd met een verweerschrift.
1.2. De rechtbank heeft de beroepen op 22 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten. Beoordeling door de rechtbank
- De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en daarom ook geen vergoeding van de proceskosten. Hierna legt de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Ontvankelijkheid van de beroepen
- De minister en het COa hebben zich op het standpunt gesteld dat de beroepen van eiser niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat eiser al meermaals beroep heeft ingediend ten aanzien van hetzelfde incident en dezelfde maatregel zodat er geen procesbelang meer aanwezig is.
3.1. De rechtbank oordeelt dat hoewel de thans betwiste maatregelen zijn opgelegd naar aanleiding van een incident dat al eerder door de rechtbank is beoordeeld er wel degelijk sprake is van nieuw opgelegde maatregelen. De beroepen zijn dan ook ontvankelijk.
Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit
Het incident dat heeft geleid tot het plaatsingsbesluit
- Eiser verblijft sinds 30 september 2023 in de opvang van het COa en is sindsdien meerdere malen negatief in beeld geweest. Zo heeft eiser zich schuldig gemaakt aan incidenten, waaronder meer dan tien keer fysiek geweld. Daarnaast heeft hij herhaaldelijk verzuimd te voldoen aan de meldplicht en heeft hij meerdere malen de huisregels overtreden. Het COa heeft, in het licht van deze gebeurtenissen, verschillende acties ondernomen om tot een positieve gedragsverandering bij eiser te komen. Zo heeft eiser zes schriftelijke waarschuwingen ontvangen, twee leermaatregelen ondergaan en zijn meerdere correctiegesprekken met hem gevoerd. Daarnaast zijn er verschillende ROV-maatregelen opgelegd, evenals een eerdere HTL-maatregel.
4.1. Ten aanzien van de gedragingen met een zeer grote impact vermeldt het COa dat in de periode tussen 26 november 2024 en 29 november 2024 een reeks ernstige incidenten heeft plaatsgevonden op de opvanglocatie in Groningen aan de Europaweg. Deze incidenten omvatten bedreigingen en vermoedelijke diefstal van persoonlijke eigendommen van een AMV
Beroepsgronden eiser
- Eiser betoogt dat de gebeurtenissen, op basis waarvan hij onderhavige HTL-maatregel opgelegd heeft gekregen, dateren van november 2024 en dus ruim van acht maanden geleden. Eiser erkent dat hij fouten heeft begaan en heeft hiervoor ook straf gekregen en uitgezeten. Hij meent dat hij voldoende is gestraft voor de incidenten en begrijpt niet waarom hij opnieuw in de HTL dient te verblijven.
Verder voert eiser aan dat de laatste overtreding dateert van 18 april 2024 en het laatste incident van 28 november 2024. Volgens het COa-besluit is er sprake van een “recente reeks incidenten”, maar dit wordt door eiser betwist. Eiser meent dat “het doel van positieve gedragsverandering” al is bereikt en dat uit het COa-besluit niet blijkt waarom dit niet het geval zou zijn. Een nieuwe HTL-plaatsing is niet noodzakelijk om verdere escalaties te voorkomen, aldus eiser.
Ook betoogt eiser dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom in deze zaak niet is gekozen voor een lichter middel. De standaardoverweging dat een lichter middel niet in verhouding zou staan tot de ernst van het incident, acht eiser onvoldoende. Hij verwijst daartoe naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 mei 2024.
Oordeel van de rechtbank
- De rechtbank stelt vast dat eiser de incidenten die aan het plaatsingsbesluit van
3 december 2024 ten grondslag liggen niet heeft bestreden en dat het COa de incidenten terecht heeft gekwalificeerd als incidenten met een zeer grote impact. De rechtbank heeft zich bovendien in eerdere uitspraken
-
Verder is de rechtbank van oordeel dat in het plaatsingsbesluit duidelijk staat beschreven wat er heeft plaatsgevonden en welke impact dit heeft gehad binnen het AZC. Het COa heeft terecht overwogen dat al eerder incidenten hebben plaatsgevonden waarbij is gekozen voor lichtere maatregelen, maar klaarblijkelijk zonder succes. Het COa heeft dan ook overtuigend gesteld dat, om verdere escalaties te voorkomen en de veiligheid van zowel eiser als de omgeving te waarborgen, HTL-plaatsing de enige gepaste maatregel is om zo het gedrag van eiser te monitoren en bij te sturen. Eisers beroep op tijdsverloop maakt dit niet anders.
-
Ten aanzien van de beroepsgrond dat plaatsing in de HTL een onvoldoende wettelijke grondslag heeft en dat binnen de HTL onbevoegd geweld wordt toegepast, verwijst de rechtbank naar de hiervoor onder 6. genoemde uitspraak van 10 juli 2025, rechtsoverweging 8. De rechtbank ziet in onderhavige procedure geen reden voor een ander oordeel.
-
Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Het beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel
- Omdat het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond is en de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook ongegrond moet worden verklaard en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, op 27 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.
AWB 25/15235.
Handhaving- en Toezichtlocatie.
Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
NL25.35347.
Vreemdelingenwet 2000.
Alleenstaande minderjarige vreemdeling.
ECLI:NL:RBDHA:2024:7426.
ECLI:NL:RBDHA:2023:5603.
Zie uitspraak van 10 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:500 en uitspraak 10 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:12288.