ECLI:NL:RBDHA:2025:15901 - Rechtbank Den Haag - 26 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.36388
[naam], eiser,
geboren op [geboortedatum], van Algerijnse nationaliteit, V-nummer: [v-nummer:], (gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister,
(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).
Inleiding
- De minister heeft op 1 augustus 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw
[1] opgelegd.
1.1. Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is daar een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.3. De rechtbank heeft de zaak op de zitting geschorst om de gemachtigde van de minister in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op de gronden over het gebruik van het BVV
Beoordeling door de rechtbank
- In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden) 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; (lichte gronden) 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1. De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kon worden toegepast.
Ophouding
- Eiser voert aan dat hij op een onjuiste wettelijke grondslag is opgehouden. De ophouding heeft plaatsgevonden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw, omdat de identiteit van eiser direct kon worden vastgesteld. Uit het proces-verbaal blijkt echter dat nader onderzoek is verricht naar de identiteit van eiser. Volgens eiser had de ophouding daarom moeten plaatsvinden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw.
3.1. Anders dan eiser stelt, is de rechtbank van oordeel dat de ophouding op een juiste grondslag heeft plaatsgevonden. Uit de uitspraak van de Afdeling
Consulaire bijstand
- Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat hij heeft aangegeven gebruik te willen maken van zijn recht op consulaire bijstand. Hij heeft daartoe alleen niet de gelegenheid gekregen.
4.1. Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 3 september 2009
4.2. De rechtbank is niet gebleken dat de minister de consulaire vertegenwoordiging van Algerije direct op de hoogte heeft gebracht van de bewaring van eiser nadat eiser daarom heeft verzocht. Hierdoor heeft eiser zijn rechten uit artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a en c, van het Verdrag van Wenen betreffende consulaire betrekkingen niet kunnen uitoefenen om te kunnen werken aan een snelle terugkeer naar Algerije. Maar dit betekent niet dat dit gebrek zonder meer tot onrechtmatigheid van de bewaringsmaatregel leidt. De rechtbank dient in dezen een belangenafweging te maken. Niet is gebleken van een zo ernstige inbreuk op de belangen van eiser, dat het belang van de minister bij het opleggen en laten voortduren van de maatregel van bewaring daar niet tegen opweegt. Weliswaar verleent eiser op dit moment medewerking aan zijn terugkeer, maar hij heeft gedurende een lange periode - vanaf in ieder geval 2020 - illegaal in Nederland verbleven zonder concrete stappen te ondernemen voor zijn terugkeer. De rechtbank hecht daarom minder waarde aan de medewerking die eiser nu verleent, ten opzichte van het onttrekkingsrisico dat voortvloeit uit de gronden van de maatregel van bewaring. Dat eiser deze gronden van de maatregel bestrijdt, doet hieraan niet af. Zoals hierna zal blijken kunnen de gronden 3a, 3c, 3d, 4 en 4c namelijk aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd. De rechtbank neemt tot slot in aanmerking dat de vertraging die eiser door de handelswijze van de minister bij zijn voorgenomen vertrek mogelijk heeft opgenomen niet onevenredig lang is. Voor eiser staat inmiddels een presentatie gepland bij de Algerijnse autoriteiten op 11 september 2025. Terugkeerbesluit
- Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat daaraan geen rechtsgeldig terugkeerbesluit ten grondslag ligt. Volgens eiser kan het terugkeerbesluit van 1 augustus 2019 niet als grondslag dienen, omdat daarin niet is vermeld naar welk land hij dient terug te keren. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van 2 juni 2021
[7] en van 8 mei 2024[8] . Daarnaast heeft de minister geen actuele beoordeling gemaakt van het refoulement risico dat eiser loopt bij terugkeer naar Algerije. Ook heeft de minister de gezinssituatie van eiser onvoldoende meegewogen en verwijst naar de conclusie van de AG D. Spielmann van 1 augustus 2025.[9]
5.1. Het besluit van 1 augustus 2019 staat in rechte vast. In deze procedure ligt daarom alleen de vraag voor of de minister dat besluit terecht heeft aangemerkt als het terugkeerbesluit dat zij aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht leggen. De rechtbank beantwoordt die vraag om de volgende redenen bevestigend.
5.2. De rechtbank vindt dat het besluit van 1 augustus 2019 voldoet aan de vereisten waar een terugkeerbesluit aan moet voldoen. Hoewel de minister eiser in dat besluit niet uitdrukkelijk heeft opgedragen naar Algerije te vertrekken, blijkt uit de motivering ondubbelzinnig dat de minister ervan uitging dat eiser uit Algerije afkomstig was en verwachtte dat hij naar dat land zou terugkeren. Zo is bij de personalia de nationaliteit “Algerijnse” vermeld en wordt in het besluit herhaaldelijk aangegeven dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije daadwerkelijk de militaire dienstplicht zou moeten vervullen. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is de vreemdeling ook medegedeeld dat hij terug moet naar Algerije. Er heeft in de terugkeerprocedure dus op geen enkel moment onduidelijkheid bestaan over het land waarheen hij zou moeten terugkeren. De rechtsbescherming is op dit punt dan ook niet in gevaar geweest.
5.3. Gelet op het dossier en op basis van wat op de zitting is besproken is het de rechtbank niet gebleken dat uit de uitvoering van het terugkeerbesluit een mogelijke schending van het beginsel van non-refoulement voortvloeit.
5.4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister terecht is uitgegaan van het in rechte vaststaande terugkeerbesluit en dat als grondslag heeft mogen gebruiken voor de maatregel van bewaring. De beroepsgronden die zien op het ten overvloede genomen terugkeerbesluit van 17 juli 2025 zal de rechtbank daarom niet meer bespreken.
Grondslag
- De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft namelijk geen rechtmatig verblijf. Zoals hiervoor is overwogen, ligt in de aan eiser op 1 augustus 2019 opgelegde meeromvattende beschikking een rechtsgeldig terugkeerbesluit besloten.
BVV
- Eiser voert aan dat niet kan of mag worden uitgegaan van de juistheid van de feiten over eiser zoals vermeld in de gronden van de maatregel onder zware gronden 3a en 3b en lichte grond 4c. Eiser stelt dat de minister deze feiten heeft vastgesteld door een doorzoeking van zijn personalia in het systeem BVV. Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer van 18 mei 2022 en het algoritmeregister wordt bij registratie, wijziging of doorzoeking in het BVV gebruikgemaakt van het algoritme ‘intelligent zoeken’.
[11] Het gebruik van dit algoritme brengt mee dat niet kan worden aangenomen dat de feiten en gegevens juist zijn, nu niet is uitgesloten dat de output onjuiste of onbetrouwbare gegevens bevat. Het algoritme functioneert volgens eiser door (oncontroleerbare) uitbesteding als een ‘black box’. Daarnaast stelt eiser dat het algoritme niet voldoet aan de daarvoor geldende (veiligheids)eisen, nu geen impacttoets (zoals een DPIA) is verricht, wat in strijd is met artikel 35 van de AVG[12] . Verder voert eiser aan dat de minister ten onrechte geen melding heeft gemaakt van het gebruik van de tool. Eiser beroept zich hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 17 mei 2017[13] en op de uitspraak van deze rechtbank van 10 juni 2025[14] .
7.1. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of gebruik is gemaakt van het algoritme waarbij fonetisch wordt gezocht in de BVV. De minister heeft in haar reactie van 18 augustus 2025 toegelicht dat in dit geval geen gebruik is gemaakt van het algoritme om fonetisch te zoeken. Eiser werd namelijk overgenomen aansluitend aan zijn strafrechtelijke detentie, waarbij gebruik kan worden gemaakt van het door de Penitentiaire Inrichting aangeleverde v-nummer. De rechtbank begrijpt daaruit dat in dit geval alleen op v-nummer is gezocht. Aangezien geen gebruik is gemaakt van het algoritme, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de overige gronden die daarover zijn aangevoerd. Gronden
- De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3c, 3d, 4c, en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang gezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
8.1. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020
8.2. Verder is de rechtbank van oordeel dat lichte grond 4c terecht aan eiser is tegengeworpen, omdat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. De minister heeft voor deze grond het risico op onttrekking voldoende gemotiveerd. Ook grond 4d is terecht aan eiser tegengeworpen, omdat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Dat eiser op 1 augustus 2025 een betalingsregeling heeft getroffen, doet hieraan niet af. Daarmee heeft eiser namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij zelfstandig uit Nederland kan of zal vertrekken. Dit maakt, zoals gemotiveerd in de maatregel, het onttrekken aan het toezicht aannemelijker dan zijn vertrek.
8.3. De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van grond 3b en 3i onbesproken, omdat de hiervoor genoemde zware en lichte gronden de maatregel kunnen dragen.
Lichter middel
- De rechtbank is van oordeel dat de minister zich, gelet op de gronden die terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Uit deze zware en lichte gronden volgt een onttrekkingsrisico. Dat eiser weliswaar recentelijk, naar eigen zeggen vanaf 7 juli 2025, meewerkt aan zijn vertrek, maakt niet dat de minister met een lichter middel had moeten volstaan. De rechtbank betrekt hierbij dat eiser vanaf 2020 illegaal in Nederland verbleef, dat hij tot in ieder geval 7 juli 2025 een passieve houding heeft aangenomen ten aanzien van terugkeer, dat hij in die tijd geen aantoonbare inspanningen heeft verricht om zijn identiteit vast te stellen of zijn terugkeer te bevorderen, en dat niet is gebleken dat hij in deze periode bereid was mee te werken aan zijn vertrek. Eiser is ruimschoots in de gelegenheid geweest om Nederland zelfstandig te verlaten, maar heeft dit niet gedaan. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden aangenomen dat een minder dwingende maatregel het risico op onttrekking effectief zou beperken.
Voortvarendheid
- De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De minister heeft op de vierde dag van de inbewaringstelling, namelijk op 4 augustus 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
Zicht op uitzetting
- De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank verwijst daarvoor naar uitspraken van de Afdeling, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Algerije niet (meer) ontbreekt.
[16] De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser anders te oordelen.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
-
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Vreemdelingenwet 2000.
Basisvoorziening Vreemdelingen.
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
ECLI:NL:RVS:2021:134.
ECLI:NL:RVS:2025:3719.
ECLI:NL:RVS:2009:BJ7536.
ECLI:NL:RVS:2021:1155, r.o. 9.1.
ECLI:NL:RVS:2024:1970, r.o. 3.2 en 5.
HvJEU, l augustus 2025, C-313/25 PPU, Adrar.
Arrest van het Hof van Justitie van 17 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:892, Ararat.
Zie het algoritmeregister “Zoeken naar mogelijke registraties van vreemdelingen”. https://algoritmes.overheid.nl/nl/algoritme/mnre1058/64727572/zoeken-naar-mogelijke-registraties-van-vreemdelingen#werking.
Algemene Verordening Gegevensbescherming.
ECLI:NL:RVS:2017:1259.
ECLI:NL:RBDHA:2025:10064.
ECLI:NL:RVS:2020:829.
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1892), 15 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2842) en 27 februari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:722).