ECLI:NL:RBDHA:2025:15736 - Rechtbank Den Haag - 21 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8467
(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en
(gemachtigde: mr. J. Sanchez Rhemrev).
Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Verder heeft verweerder het eerder bij besluit van 8 juni 2021 opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar gehandhaafd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Fayez als tolk, de gemachtigde van verweerder, [persoon A] van VluchtelingenWerk Amsterdam, [persoon B] van Here to support Amsterdam en [persoon C] , de gestelde partner van eiser.
Overwegingen
Inleiding
1.1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1988 en heeft de Oegandese nationaliteit.
1.2. Eiser heeft op 13 oktober 2019 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 8 juni 2021 heeft verweerder deze aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw en een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Bij uitspraak van 26 juli 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:6329) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Op 10 augustus 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) deze uitspraak bevestigd.
1.3. Op 26 juni 2023 heeft eiser een tweede asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan deze tweede asielaanvraag ten grondslag gelegd dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat hij een homoseksuele identiteitsgroei dan wel ontwikkeling heeft doorgemaakt. Verder stelt eiser dat hij zich niet kan uiten in Oeganda en dat de strafbaarheid is verhoogd sinds de nieuwe anti-homowet van maart 2023.
Eiser heeft in het kader van de onderhavige aanvraag de volgende documenten/verklaringen ingebracht:
-
het persoonlijk verhaal van eiser;
-
een verklaring van [persoon D] van Engaged Scholarship Limbo, Narative of Change, van 19 januari 2023 (met bijlagen);
-
een verklaring van [persoon B] (Here to Support) van 31 januari 2023 en een update 5 juni 2023 met foto’s;
-
een verklaring van [persoon E] en [persoon F] van 1 februari 2023;
-
een brief van [persoon G] van 8 februari 2023;
-
een verklaring van [persoon H] van HVO Querido van 20 februari 2023;
-
een verklaring van [persoon I] van HVO Querido van 2 maart 2023 met foto’s;
-
een verklaring van [persoon J] van Rainbow Den Haag van 18 november 2022;
-
een verklaring van [persoon K] Oei van 27 april 2022;
-
een foto met [persoon L] ;
-
onder meer foto’s van het Limbo Event 2022;
-
een verklaring van [persoon A] van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) aan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers over plaatsing in de omgeving van 27 juni 2023.
Volgens eiser heeft hij met deze verklaringen alsnog de gestelde homoseksuele geaardheid en de daarmee samenhangende problemen aannemelijk gemaakt. Ook blijkt volgens eiser hieruit dat hij actief deel uitmaakt van lhbti-organisaties in Nederland.
In beroep heeft eiser nog een aanvullende verklaring van [persoon A] van VWN van 18 februari 2025 overgelegd en nieuwsberichten over de strengere wetgeving voor lhbti’s en over geweld tegen lhbti’s.
Het bestreden besluit
2.1. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser twee asielmotieven:
a. de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
b. de (gestelde) homoseksuele identiteitsgroei.
Verweerder gelooft het eerste asielmotief, maar hij gelooft het tweede asielmotief niet.
2.2. Volgens verweerder heeft eiser het asielmotief homoseksuele identiteit niet onderbouwd met objectieve documenten. Eisers verklaringen vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel zodat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw. Eiser heeft met het overleggen van de verklaringen geen verdergaand inzicht gegeven in zijn eigen ervaringen en persoonlijke belevingen. Verweerder miskent niet dat de overgelegde stukken van derden kunnen bijdragen aan de geloofwaardigheid van het tweede asielmotief, maar de deelname aan lhbti-activiteiten en betrokkenheid bij lhbti-organisaties en instanties waarvan de door eiser ingebrachte stukken getuigen, zijn onvoldoende om eisers oppervlakkige, summiere en algemeen geachte verklaringen over zijn seksuele gerichtheid te compenseren. Volgens verweerder heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt wat zijn motivatie is geweest om betrokken te zijn bij lhbti-organisaties en om deel te nemen aan dergelijke activiteiten. Daarnaast heeft eiser geen verklaringen afgelegd waaruit blijkt wat dit voor hem persoonlijk betekent en hoe hij dit beleeft. Nu eiser al bijna zes jaar buiten Oeganda woont en, naar eigen zeggen, actief deelneemt aan de lhbti-gemeenschap in Nederland, mag van hem worden verwacht dat hij hierover uitgebreider, gedetailleerder en authentieker kan verklaren. Nu de gestelde homoseksuele groei door verweerder niet wordt geloofd, is de strengere wetgeving ten aanzien van homoseksuelen in Oeganda volgens verweerder niet op eiser van toepassing. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. De asielaanvraag van eiser is als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Het eerder opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod worden gehandhaafd.
De beoordeling door de rechtbank
De ontvankelijkheid van het beroep
-
De rechtbank ziet zich eerst ambtshalve gesteld voor de vraag of het beroep
ontvankelijk is.
3.1. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een beroepschrift ten minste de gronden van het beroep.
Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
3.2. De gemachtigde van eiser heeft op 21 februari 2025 het beroep ingediend. Dit beroep bevatte geen gronden. Op 24 februari 2025 heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld om binnen vijf werkdagen, dus uiterlijk op 3 maart 2025, de gronden van beroep in te dienen. Op 7 maart 2025 heeft de gemachtigde van eiser de gronden ingediend.
3.3. De rechtbank stelt vast - en dit staat tussen partijen ook niet ter discussie - dat eiser de gronden van beroep niet binnen de hem gegeven hersteltermijn heeft ingediend. Dit betekent dat de rechtbank het beroep, met toepassing van hiervoor genoemde bepalingen, niet-ontvankelijk kan verklaren.
De rechtbank gaat in een geval als dit alleen over tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep indien de te late indiening van de beroepsgronden niet verschoonbaar is (zie artikelen 8.6, 8.9 en 2.4, derde lid, aanhef en onder c, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken van 1 januari 2025).
3.4. De gemachtigde van eiser stelt dat de haar geboden termijn voor het indienen van de gronden, gelet op de door haar opgegeven verhinderdata, onredelijk kort was. Zij had aangegeven dat zij tot en met 2 maart 2025 verhinderd was. 3 maart 2025 was dan ook de eerste werkdag na haar vakantie. Feitelijk had zij dus alleen die werkdag om het bestreden besluit te bestuderen, de zaak met eiser te bespreken en de beroepsgronden op te stellen en bij de rechtbank in te dienen. De gemachtigde van eiser vindt dit te kort en er had daarnaast rekening gehouden moeten worden met het feit dat zij oververmoeid was en pijn had door een ongeval tijdens haar vakantie. Ook wijst de gemachtigde van eiser er op dat het beroep ruim voor het einde van de beroepstermijn door haar is ingesteld zodat de beroepsprocedure geen vertraging heeft opgelopen.
3.5. Uit de uitspraak van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, volgt dat het handelen van een professioneel rechtshulpverlener voor risico van de indiener van het beroepschrift komt. Van een professionele rechtshulpverlener mag worden verwacht dat deze de termijnen bewaakt, in geval van een capaciteitstekort inspanningen verricht om dit op te vangen en tijdig voorzieningen treft voor vervanging bij eventuele uitval. Een termijnoverschrijding door een professioneel rechtshulpverlener zal om die reden doorgaans niet verschoonbaar zijn. Uitzondering op dit uitgangspunt kunnen zijn (heel) bijzondere persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de professionele rechtshulpverlener zelf, aldus de grote kamer van het CBB in voormelde uitspraak.
3.6. De rechtbank ziet in de onder 3.4 genoemde omstandigheden onvoldoende aanleiding om de termijnoverschrijding in dit geval verschoonbaar te achten. De rechtbank acht in dit verband van belang dat de gemachtigde van eiser ervoor had kunnen kiezen om extra verhinderdagen op te geven zodat de rechtbank daarmee rekening had kunnen houden. Daarnaast had de gemachtigde van eiser ook op de eerste werkdag na haar vakantie (op 3 maart 2025) om uitstel voor het indienen van de beroepsgronden kunnen verzoeken. Dit heeft de gemachtigde van eiser nagelaten. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser hiervoor geen toereikende verklaring kunnen geven.
3.7. Gelet op het voorgaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank in beginsel aanleiding om het beroep van eiser met toepassing van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb niet-ontvankelijk te verklaren.
Bahaddar-exceptie
4.1. Van niet-ontvankelijkverklaring op grond van nationale procedureregels dient volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1664, echter te worden afgezien als er zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden voordoen, als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Bahaddar tegen Nederland van 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494. Dergelijke bijzondere feiten of omstandigheden doen zich voor, indien hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat verweerder bij uitzetting van die vreemdeling het refoulementverbod, neergelegd in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), zou schenden. De beoordeling of er zich ‘Bahaddar-omstandigheden’ voordoen moet worden verricht in het licht van wat een vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd, het standpunt van verweerder daarover en wat algemeen bekend is over het land van herkomst. Het standpunt van verweerder gaat in deze zaak over de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksuele geloofsgroei van eiser. Dit maakt dat moet worden getoetst of dat standpunt niet evident onjuist is (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3150).
4.2. In de eerdere asielprocedure is in rechte vast komen te staan dat eisers verklaringen over de homoseksuele gerichtheid en de daarmee samenhangende problemen niet geloofwaardig zijn. Verweerder heeft in de onderhavige procedure beoordeeld of eiser met wat hij nu aan de onderhavige (tweede) asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd, aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval sprake is van homoseksuele identiteitsgroei. Uit het gehoor opvolgende aanvraag, het voornemen en uit het bestreden besluit blijkt in voldoende mate dat verweerder de verklaringen van eiser heeft beoordeeld in overeenstemming met de Werkinstructie 2019/17. Het zwaartepunt ligt daarbij op eisers eigen ervaringen en persoonlijke beleving met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor eiser heeft betekend, en hoe dit past in de context. In de onderhavige procedure is dit met name beoordeeld in het licht van de door eiser overgelegde verklaringen van derden. Uit Werkinstructie 2019/17 blijkt dat verklaringen van derden meegewogen moeten worden in de beoordeling van de asielaanvraag en dat verklaringen van derden in twijfelgevallen – mits deze verklaringen daadwerkelijk een toevoeging zijn op het dossier – doorslaggevend kunnen zijn. Het is echter afhankelijk van de individuele omstandigheden of een derden verklaring eventueel opweegt tegen hetgeen de vreemdeling zelf heeft verklaard.
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het voornemen en in het bestreden besluit niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat eiser met het inbrengen van de onder 1.3 genoemde stukken geen verdergaand inzicht heeft gegeven in zijn eigen ervaringen en persoonlijke belevingen. Verweerders standpunt dat eiser geen samenhangende en aannemelijke verklaringen heeft afgelegd, zodat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw is niet evident onjuist. Verweerder heeft zich deugdelijk gemotiveerd en niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers deelname aan lhbti-activiteiten en zijn betrokkenheid bij lhbti-organisaties en instanties waarvan de overgelegde verklaringen getuigen, onvoldoende zijn om de oppervlakkige, summiere en algemeen bevonden verklaringen over eisers seksuele gerichtheid te compenseren. Daarnaast is er geen grond voor het oordeel dat verweerder in strijd met de samenwerkingsverplichting heeft gehandeld. Eiser is tijdens het gehoor opvolgende aanvraag voldoende in de gelegenheid gesteld om naar voren te brengen wat hij van belang acht voor zijn aanvraag. Niet is gebleken dat de gehoormedewerker op bepaalde punten onvoldoende heeft doorgevraagd.
4.4. Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, is het standpunt van verweerder dat de gestelde homoseksuele identiteitsgroei niet geloofwaardig is, naar het oordeel van de rechtbank niet evident onjuist. In het verlengde hiervan is de rechtbank van oordeel dat uitzetting van eiser naar Nigeria niet onmiskenbaar een schending van het refoulementverbod, neergelegd in artikel 3 van het EVRM, oplevert. Voor zover eiser in beroep heeft gewezen op landeninformatie en nieuwsberichten over de aangescherpte wetgeving ten aanzien van lhbti’s en het geweld tegen lhbti’s in Oeganda en in het bijzonder ook op de positie van vermeende homoseksuelen (bijlage 2 bij de aanvullende gronden), heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tot die groep behoort.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is niet-ontvankelijk.
-
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.