Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15683 - Rechtbank Den Haag - 21 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1568321 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.36395

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum], van Marokkaanse nationaliteit, V-nummer: [v-nummer:], (gemachtigde: mr. L.J. Meijering),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

1.  De minister heeft op 2 augustus 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw[1] opgelegd.

1.1. Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

1.2. De minister heeft op 12 augustus 2025 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is overgedragen aan Oostenrijk.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. De rechtbank kan als de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.[2]

3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:

(zware gronden) 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek; (lichte gronden) 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

3.1. De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kon worden toegepast.

Verblijf politiecel

4. De rechtbank stelt vast dat partijen het eens zijn dat eiser vanaf 2 augustus 2025 om 14.22 uur tot 3 augustus 2025 om 16.48 uur in een politiecel heeft verbleven en dat daarmee de termijn van 24 uur is overschreden. Ook zijn partijen het eens dat dit leidt tot een onrechtmatige aanvankelijke tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring, zoals de Afdeling[3] in haar uitspraak van 27 januari 2025[4] heeft geoordeeld, en dat eiser daarom recht heeft op een schadeloosstelling.[5] De rechtbank overweegt daarbij dat de overschrijding niet betekent dat de maatregel zelf onrechtmatig is, maar enkel dat de wijze van tenuitvoerlegging aanvankelijk onrechtmatig was. Omdat sprake is van een overschrijding van de maximale verblijfsduur met ruim twee uur, stelt de rechtbank de schadeloosstelling, naar de norm van € 30,- per dag of gedeelte van een dag, vast op € 30,-.

Grondslag

5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 15 maart 2023 in Oostenrijk een asielverzoek heeft ingediend. Oostenrijk heeft op 7 november 2024 akkoord gegeven op het door Nederland ingediende claimverzoek. De overdracht van eiser aan Oostenrijk is op 12 augustus 2025 gerealiseerd.

Gronden

6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, met uitzondering van zware grond 3k, niet heeft betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat de onbetwiste gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3e, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang gezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Omdat er voldoende gronden aanwezig zijn die de maatregel van bewaring kunnen dragen, laat de rechtbank de rechtmatigheid van grond 3k onbesproken. Het enkele feit dat volgens eiser niet al zijn verklaringen zijn opgenomen in de motivering van grond 3k en alleen al daarom de maatregel onzorgvuldig en onrechtmatig is, volgt de rechtbank gelet op het voorgaande niet.

Lichter middel

7. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich, gelet op de gronden die terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Uit deze zware en lichte gronden volgt een onttrekkingsrisico. Aan de verklaringen van eiser dat hij aangeeft dat hij op eigen houtje of met de politie weg kan gaan en had gewild dat de overdracht eerder wordt geregeld zodat hij niet meer gevangen wil zitten, heeft de minister niet het vertrouwen hoeven ontlenen dat eiser zich daadwerkelijk beschikbaar zal houden. Eiser is namelijk niet eenduidig over zijn medewerking en stelt daaraan voorwaarden. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser ook bij DT&V heeft verklaard dat hij niet meewerkt aan terugkeer naar Oostenrijk als hij in vreemdelingenbewaring wordt gesteld.

Voortvarendheid en zicht op overdracht

8. De rechtbank is van oordeel dat de minister tot aan de opheffing van de maatregel voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de overdracht van eiser en dat zicht op overdracht binnen een redelijke termijn bestond. De minister heeft namelijk op 4 augustus 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Ook heeft de minister voorafgaand aan de inbewaringstelling op 15 juli 2025 een vlucht aangevraagd, en vervolgens opnieuw op 1 augustus 2025, omdat op 1 augustus 2025 de strafdetentie nog niet was beëindigd. Deze vlucht stond gepland op 12 augustus 2025. De gemachtigde van eiser is hiervan op 6 augustus 2025 op de hoogte gebracht. Eiser is op 12 augustus 2025 overgedragen aan de autoriteiten van Oostenrijk.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op wat onder 4. is overwogen zal het beroep, voor zover gericht tegen de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring, gegrond worden verklaard. Voor het overige zal het beroep ongegrond worden verklaard. Voor het nadeel dat eiser heeft geleden door zijn te lange verblijf in de politiecel heeft hij aanspraak op € 30,- aan schadeloosstelling. Er is geen grond voor een schadevergoeding.[6]

10. Omdat het beroep deels gegrond is verklaard veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskosten-vergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Vreemdelingenwet 2000.

Op grond van artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:219.

als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in samenhang gelezen met artikel 94, zesde lid, van de Vw 2000.

Als bedoeld in artikel 106 van de Vw.


Voetnoten

Vreemdelingenwet 2000.

Op grond van artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:219.

als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in samenhang gelezen met artikel 94, zesde lid, van de Vw 2000.

Als bedoeld in artikel 106 van de Vw.