Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15658 - Rechtbank Den Haag - 21 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1565821 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.35754

(gemachtigde: mr. M. Timmer),

en

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2025 (het bestreden besluit) is aan eiseres met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen V. Bolt. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Als de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond.[1]

2. Een vrijheidsontnemende maatregel wordt op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang.[2] Deze wordt niet opgelegd of voortgezet als sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die de vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.

3. De gemachtigde van eiseres voert - samengevat - primair aan dat artikel 8, derde lid, onder c, van de Opvangrichtlijn ongeschikt is als wettelijke grondslag voor bewaring aan de grens, omdat dit artikel bewaring aan de grens mogelijk maakt in meerdere situaties met in iedere situatie andere voorwaarden. Nu deze bepaling is geïmplementeerd in artikel 6, derde lid, van de Vw geldt hetzelfde voor dit artikel. Dit maakt dat artikel 6, derde lid, van de Vw in strijd is met artikel 6 van het Handvest[3] en artikel 5, eerste lid, van het EVRM.[4] Subsidiair wordt gesteld dat de afdoening van de asielaanvraag van eiseres niet heeft plaatsgevonden in een grensprocedure in de zin van artikel 43 van de Procedurerichtlijn. Daarbij wordt verwezen naar het arrest FMS.[5] Meer subsidiair wordt aangevoerd dat de maatregel onrechtmatig is geworden vanaf het moment dat verweerder de brief van 29 juli 2025 heeft verstuurd, waaruit volgt dat de asielaanvraag van eiseres niet meer in de Algemene Asielprocedure (AA) zal worden behandeld. Daarbij wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2025.[6] Tot slot is er geen sprake meer van een grensprocedure nadat bij besluit van 4 augustus 2025 de asielaanvraag van eiseres als kennelijk ongegrond is afgedaan. Er is geen wettelijk grondslag om de bewaring voort te zetten. Gelet op dit alles is de maatregel van bewaring onrechtmatig.

4. De rechtbank overweegt het volgende.

5. Artikel 8, derde lid, aanhef en onder c, van de Opvangrichtlijn staat het toe om een vreemdeling in bewaring te houden om in het kader van een procedure een beslissing te nemen over het recht van de verzoeker om het grondgebied te betreden. Hiermee wordt de grensprocedure bedoeld, zoals opgenomen in artikel 43 van de Procedurerichtlijn. Op grond van artikel 43 van de Procedurerichtlijn kan zowel de ontvankelijkheid van een aanvraag als de kennelijke ongegrondheid daarvan in een grensprocedure worden beoordeeld. Daarnaast mag de procedure om te beslissen op het recht van de verzoeker om het grondgebied te betreden niet langer dan vier weken duren. Als verweerder gedurende de procedure tot de conclusie komt dat de asielaanvraag niet op de genoemde gronden kan worden afgedaan, zal de grensprocedure worden beëindigd. De vreemdeling krijgt dan toegang tot Nederland en de behandeling van de asielaanvraag wordt verder afgehandeld in de normale asielprocedure.

5.2. Een vreemdeling mag in grensdetentie worden gehouden op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw, zolang er nog geen definitieve beslissing is genomen op zijn of haar asielverzoek. Tot die tijd is een vreemdeling verzoeker in de zin van artikel 2, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn en artikel 2, aanhef en onder c, van de Procedurerichtlijn. Gelet op artikel 2, aanhef en onder e, van de Procedurerichtlijn is een “definitieve beslissing” een beslissing waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat in het kader van hoofdstuk V. Dit betekent dat een vreemdeling verzoeker is zolang de rechtbank nog geen uitspraak heeft gedaan op een beroep tegen het asielbesluit. [7]

5.3. Gelet op het voorgaande is artikel 6, derde lid, van de Vw, en daarmee artikel 8, derde lid, onder c, van de Opvangrichtlijn, daarom thans de wettelijke grondslag voor bewaring van asielzoekers die in de grensprocedure in afwachting zijn van een besluit op hun asielaanvraag, alsmede voor asielzoekers die rechtsmiddelen hebben ingesteld of dat nog kunnen instellen, en nog geen uitspraak van de rechtbank hebben ontvangen. De stelling van eiseres dat sprake is van meerdere stelsels van bewaring die maken dat artikel 8, derde lid, onder c, van de Opvangrichtlijn niet geschikt is om te dienen als wettelijke grondslag wordt dan ook niet gevolgd. Dit geldt ook voor de stelling dat geen sprake zou zijn van een grensprocedure in de zin van artikel 43 Procedurerichtlijn. De rechtbank ziet in het arrest FMS (rechtsoverweging 236 tm 239) geen aanleiding om hier anders over te oordelen. 6. Ten aanzien van de aanbiedingsbrief van 29 juli 2025 en de aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2025 oordeelt de rechtbank als volgt.

6.1. Uit de aangehaalde Afdelingsuitspraak kan worden afgeleid dat de minister in die zaak in een aanbiedingsbrief na het aanmeldgehoor de vreemdeling heeft laten weten dat zijn asielverzoek wordt behandeld in de AA. De Afdeling heeft hieruit opgemaakt dat de minister heeft geconcludeerd dat het asielverzoek van die vreemdeling niet binnen de grensprocedure verder kon worden behandeld. In onderhavige zaak staat in de aanbiedingsbrief na het nader gehoor van 29 juli 2025 echter niet vermeld dat het asielverzoek van eiseres wordt behandeld in de AA. Dat de in deze brief aangehaalde paragrafen uit de Vreemdelingencirculaire niet zien op de grensprocedure, doet aan vorenstaande niet af. Noch uit de aanbiedingsbrief, noch uit andere stukken in het dossier blijkt dat verweerder aanleiding heeft gezien om de maatregel op te heffen. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de maatregel niet meer in de grensprocedure behandeld kan worden en dus moet worden opgeheven. Hierbij neemt de rechtbank mee dat een eventuele AA-procedure ook kan plaatsvinden binnen de grensprocedure met een maximale duur van 28 dagen.

7. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van N. Mekenkamp, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw.

Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)

Handvest van de Grondrechten

Verdrag inzake Europees Verdrag van de Rechten van de Mens

Zie arrest van het Europees Hof van Justitie van 14 mei 2020, C-924/19 PPU en C-925/19 PPU, ECLI:EU:C:2020:367.

Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3148.

Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2925, r.o. 3.2.


Voetnoten

Op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw.

Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)

Handvest van de Grondrechten

Verdrag inzake Europees Verdrag van de Rechten van de Mens

Zie arrest van het Europees Hof van Justitie van 14 mei 2020, C-924/19 PPU en C-925/19 PPU, ECLI:EU:C:2020:367.

Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3148.

Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2925, r.o. 3.2.