ECLI:NL:RBDHA:2025:15474 - Rechtbank Den Haag - 19 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23887
(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Imami).
Inleiding en procesverloop
Deze tussenuitspraak gaat vooral over de geboortedatum die verweerder heeft vermeld in het besluit waarbij eisers asielaanvraag is ingewilligd. Eiser, van Afghaanse nationaliteit, stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 2005. Verweerder gaat uit van [geboortedatum 2] 2000, omdat dit de geboortedatum is waaronder eiser in Bulgarije is geregistreerd.
Eiser heeft verweerder op 4 augustus 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Op 22 augustus 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op deze aanvraag.
Verweerder heeft bij besluit van 9 oktober 2023 (het bestreden besluit) alsnog beslist op de aanvraag en deze ingewilligd.
Het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag is op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen het bestreden besluit.
Op 17 oktober 2023 heeft eiser zijn beroepsgronden tegen het bestreden besluit ingediend. Op 16 en 17 december 2023 heeft hij nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de toenmalige gemachtigde van verweerder (mr. J.E. Herlaar) deelgenomen. De rechtbank heeft op verzoek van verweerder het onderzoek geschorst.
Op 10 januari 2025 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen. Het beroep van eiser is op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede gericht tegen dit aanvullende besluit.
Eiser heeft op 11 februari 2025 gereageerd op het aanvullende besluit en nadere stukken overgelegd.
Op 16 april 2025 heeft eiser nadere beroepsgronden ingediend en laten weten dat hij een originele geboorteakte heeft ontvangen.
Verweerder heeft op 21 mei 2025 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op een nadere zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
Overwegingen
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
1. Partijen zijn het erover eens dat eiser geen belang meer heeft bij dit onderdeel van zijn beroep, omdat verweerder alsnog op de asielaanvraag heeft beslist. Eiser handhaaft dit onderdeel van zijn beroep met het oog op een proceskostenveroordeling. De destijds verstuurde ingebrekestelling is geldig. Gelet hierop zal de rechtbank in haar eventuele einduitspraak (a) het beroep niet-ontvankelijk verklaren voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit en (b) verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser in verband met het instellen van dit beroep (0,5 punt).
Het beroep tegen het bestreden besluit
2. Partijen zijn het erover eens dat het bestreden besluit wat betreft de vermelding van eisers geboortedatum niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. In haar eventuele einduitspraak zal de rechtbank daarom (a) het beroep gegrond verklaren voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit, (b) dat besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb voor zover verweerder daarin [geboortedatum 2] 2000 heeft vermeld als geboortedatum van eiser en (c) verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser in verband met dit onderdeel van het beroep (1 punt voor het indienen van de beroepsgronden en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 18 december 2024).
Het beroep tegen het aanvullende besluit
Schouw en leeftijdsonderzoek
3. Bij aankomst in Nederland is eiser twee keer geschouwd. Twee medewerkers van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) concludeerden dat eiser evident minderjarig is. Een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) twijfelde echter aan de door eiser opgegeven leeftijd. Omdat de uitkomst van beide schouwen uiteenliep en daarmee geen eenduidig beeld gaf, heeft verweerder nader onderzoek verricht. Uit dat onderzoek is gebleken dat eiser in Bulgarije geregistreerd staat als [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2000, terwijl Slovenië hem heeft geregistreerd als [naam 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2003. Op 16 juni 2022 heeft verweerder zowel bij de Bulgaarse als de Sloveense autoriteiten navraag gedaan hoe de registratie van de persoonsgegevens van eiser daar tot stand is gekomen. Volgens beide autoriteiten heeft eiser geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn persoonsgegevens. Hij heeft beide lidstaten na korte tijd verlaten, waardoor er geen gehoor is afgenomen en er geen leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden. Op basis hiervan gaat verweerder ervan uit dat de leeftijdsregistraties in Bulgarije en Slovenië zijn gebaseerd op de verklaringen van eiser.
Het aanvullende besluit
4. In het aanvullende besluit heeft verweerder gemotiveerd waarom hij uitgaat van de geboortedatum [geboortedatum 2] 2000. Hij acht niet geloofwaardig dat eiser op het moment van zijn asielaanvraag in Nederland minderjarig was. Verweerder stelt dat het vermoeden van minderjarigheid is ontzenuwd door de leeftijdsregistraties en aliassen in Bulgarije en Slovenië en door de wisselende en niet navolgbare verklaringen van eiser over die registraties. Verweerder acht de inhoud van de echt bevonden tazkera en geboorteakte onvoldoende betrouwbaar om de door eiser gestelde geboortedatum alsnog aannemelijk te achten.
Beroepsgronden
5. Eiser stelt dat het aanvullende besluit niet in stand kan blijven. De conclusie van de leeftijdsschouw dat twijfel bestaat over zijn opgegeven leeftijd is volgens hem onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft bovendien onvoldoende onderzocht hoe de leeftijdsregistraties in Bulgarije en Slovenië tot stand zijn gekomen, terwijl niet kan worden uitgesloten dat de autoriteiten daar zelf een geboortedatum hebben gekozen. Volgens eiser is onduidelijk onder welke omstandigheden de registraties hebben plaatsgevonden; in Bulgarije is helemaal niet naar zijn leeftijd gevraagd en in Slovenië vroegen de autoriteiten een jongen om te vertalen. Evenmin is duidelijk of eiser is geïnformeerd over het belang van het identificatieproces en welke persoonsgegevens zijn vastgelegd. Verder wijst eiser op artikel 25, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, dat bij niet-begeleide minderjarigen de aanwezigheid van een vertegenwoordiger voorschrijft. Niet is gebleken dat deze waarborgen zijn nageleefd. Eiser bestrijdt voorts dat hij tijdens de vier gehoren bij de IND tegenstrijdig heeft verklaard.
Kader
6. In de uitspraak van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992, overweging 6.9 tot en met 7.3, oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat verweerder niet (langer) op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat. Dit betekent niet, zo staat in die uitspraak, dat geen gewicht toekomt aan de leeftijdsregistratie in een andere lidstaat bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling. Verweerder moet de leeftijd van een vreemdeling en de bewijswaarde van de leeftijdsregistraties beoordelen met toepassing van het nationale bestuursrechtelijke bewijsrecht, met inachtneming van wat daarover aanvullend in het Unierecht is bepaald. Het is aan eiser om zijn identiteit en geboortedatum aannemelijk te maken. Als er twijfel bestaat over de gestelde minderjarigheid, zoals hier na de leeftijdsschouw, dan geldt de presumptie van minderjarigheid. Verweerder moet in dat geval uitgaan van minderjarigheid, tenzij hij het vermoeden van minderjarigheid kan ontzenuwen.
6.1. Uit de uitspraak van 9 oktober 2024 van de Afdeling, overweging 7.3, volgt dat als aan een leeftijdsregistratie alleen een eigen verklaring van een vreemdeling ten grondslag ligt, verweerder moet informeren onder welke omstandigheden deze verklaring is afgelegd. Eiser zal dan een plausibele verklaring moeten geven voor deze afwijkende verklaring, omdat deze afwijking in beginsel afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Verweerder zal steeds alle relevante feiten, omstandigheden en overgelegde bewijsmiddelen bij de beoordeling moeten betrekken.
Beoordeling door de rechtbank 7. Verweerder stelt dat de verschillende geboortedata in Bulgarije en Slovenië de twijfel over eisers minderjarigheid vergroten en wijt dit aan de wisselende verklaringen van eiser. Hij gaat ervan uit dat de registraties uitsluitend berusten op eisers eigen opgaven en stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van 9 oktober 2024, dat eiser geen plausibele verklaring heeft gegeven voor de afwijkingen.
7.1. De rechtbank oordeelt dat verweerder het vermoeden van minderjarigheid in het aanvullende besluit niet heeft ontzenuwd. De tegenstrijdige conclusies van de leeftijdsschouwen verplichtten verweerder tot nader onderzoek als hij eiser ondanks zijn verklaringen en de echt bevonden tazkera en geboorteakte niet wilde volgen in de door hem in Nederland opgegeven geboortedatum. Verweerders navraag bij de Bulgaarse en Sloveense autoriteiten leverde alleen op dat eiser daar geen documenten heeft overgelegd – wat eiser zelf ook heeft verklaard – en dat in die landen geen leeftijdsonderzoek is verricht. Verweerder heeft niet doorgevraagd naar de omstandigheden van de registratie of op andere wijze aanvullend onderzoek gedaan (vergelijk de uitspraak van 30 juli 2025 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2025:3538, overweging 3.3).
7.2. Eiser heeft verklaard dat hem in Bulgarije niet naar zijn geboortedatum is gevraagd. In Slovenië wist hij niet wat er werd genoteerd, had hij geen officiële tolk en werd er door een jongen vertaald. Het standpunt van verweerder dat deze verklaringen niet navolgbaar of tegenstrijdig zijn, acht de rechtbank niet overtuigend. Zolang niet is onderzocht onder welke omstandigheden de leeftijdsregistraties tot stand zijn gekomen – waarbij het, zoals eiser terecht opmerkt, van belang is of een (professionele) tolk en een vertegenwoordiger aanwezig waren – kan verweerder niet zonder meer terzijde schuiven dat eiser in Bulgarije naar eigen zeggen niet naar zijn geboortedata is gevraagd en dat er in Slovenië volgens eiser geen officiële tolk aanwezig was. Het standpunt van verweerder dat een registratie doorgaans begint met vragen naar de naam en geboortedatum, berust op een veronderstelling en lijkt mede te steunen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, terwijl dit beginsel niet (langer) van toepassing is op de vaststelling van de leeftijd van een asielzoeker. Verweerder heeft niet doorgevraagd bij de Bulgaarse en Sloveense autoriteiten, bijvoorbeeld door specifiek te vragen of eiser naar zijn geboortedatum is gevraagd, of daarbij een professionele tolk aanwezig was en of hiervan een verslag beschikbaar is.
7.3. De rechtbank stelt vast dat eiser bij de AVIM en tijdens alle gehoren bij de IND consistent heeft verklaard over zijn geboortedatum. Dat hij heeft verklaard verschillende geboortedata te hebben opgegeven in Bulgarije en Slovenië, volgt de rechtbank niet. Tijdens het gehoor op 25 oktober 2022 verklaart eiser dat hij onder druk werd gezet en slecht werd behandeld, maar uit het verslag van dat gehoor volgt niet dat hij afwijkende data heeft verstrekt: “je moest je personalia geven. De meerderjarige leeftijd is door henzelf gegeven.” Het standpunt van verweerder dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd – enerzijds dat hem niet is gevraagd naar zijn leeftijd, anderzijds dat er geen tolk aanwezig was – onderschrijft de rechtbank evenmin. Het volgens eiser ontbreken van een tolk sluit immers niet uit dat hem ook niet naar zijn leeftijd is gevraagd.
7.4. Verweerder heeft dus niet deugdelijk gemotiveerd waarom doorslaggevende waarde aan de leeftijdsregistraties in Bulgarije en Slovenië kan worden gehecht en waarom die registraties of eisers verklaringen in Nederland betekenen dat verweerder de twijfel over de minderjarigheid van eiser ten tijde van zijn asielaanvraag in Nederland heeft weerlegd. Eiser heeft bovendien een door Bureau Documenten echt geoordeelde tazkera en geboorteakte overgelegd. Verweerder stelt dat deze documenten onvoldoende betrouwbaar zijn, omdat zij onder meer via familie en met smeergeld zouden zijn verkregen. De rechtbank acht dit standpunt niet overtuigend. Eiser heeft consistent verklaard dat hij in Afghanistan een tazkera wilde aanvragen, maar dat ze om geld vragen en zijn familie dat toen niet had (gehoorrapporten van 29 april 2022, blz. 3, en 12 juni 2022, blz. 4). Later werd duidelijk hoe belangrijk nader bewijs van eisers leeftijd was en is er kennelijk alsnog voor documenten betaald en zijn deze verstrekt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, volgt uit eisers verklaring over het betalen van smeergeld niet dat de verstrekte documenten geen waarde hebben. De stelling van verweerder dat Afghaanse documenten volgens het ambtsbericht Afghanistan van juni 2023 doorgaans geen specifieke geboortedatum vermelden, is zonder nadere toelichting geen reden om aan deze documenten minder waarde toe te kennen dan aan de registraties in Bulgarije en Slovenië.
Conclusie en geschilbeslechting 8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het aanvullende besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Dit besluit zal bij een eventuele einduitspraak worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb.
8.1. Op grond van artikel 8:41a van de Awb beslecht de rechtbank het haar voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. Eiser heeft de rechtbank gevraagd dat te doen door zijn geboortedatum vast te stellen op [geboortedatum 4] 2005 en te bepalen dat haar uitspraak op dit punt in de plaats treedt van het bestreden besluit en het aanvullende besluit. De rechtbank begrijpt deze wens, maar naar haar oordeel kan op basis van wat nu bekend is niet worden vastgesteld dat dit de enige mogelijke uitkomst is, zodat de rechtbank in deze tussenuitspraak niet aan dit vergaande verzoek zal voldoen.
8.2. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding verweerder deze gelegenheid te bieden, mede omdat deze procedure al geruime tijd loopt en toepassing van de bestuurlijke lus zou kunnen bijdragen aan een snellere afronding daarvan.
8.3. Indien verweerder concludeert dat nader onderzoek naar de geboortedatum van eiser niet nodig is, dan ligt het voor de hand dat hij binnen vier weken na vandaag een nieuw besluit neemt met de door eiser in Nederland opgegeven geboortedatum, omdat verweerder er vooralsnog niet in is geslaagd om het vermoeden van minderjarigheid ten tijde van de asielaanvraag in Nederland te ontzenuwen. Als verweerder bij zijn standpunt blijft, dient hij het vermoeden van minderjarigheid alsnog te ontzenuwen, bijvoorbeeld door meer informatie te vragen bij de Bulgaarse en Sloveense autoriteiten. In geval van nader onderzoek heeft verweerder twaalf weken de tijd om een nieuw besluit te nemen. Als verweerder een dergelijk besluit neemt, zal de rechtbank daarna de verdere procedure bepalen en partijen daarover informeren. Alle verdere stukken dienen in het digitale dossier te worden geplaatst zodra zij beschikbaar komen.
8.4. Verweerder wordt verzocht binnen twee weken aan eiser en de rechtbank kenbaar te maken of hij gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken in het aanvullende besluit te herstellen. Als verweerder van deze gelegenheid geen gebruik maakt, doet de rechtbank in beginsel zonder nadere zitting einduitspraak.
8.5. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.
Beslissing
De rechtbank:
-
heropent het onderzoek;
-
stelt verweerder in de gelegenheid de gebreken in het aanvullende besluit te herstellen met inachtneming van deze uitspraak;
-
draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken te herstellen;
-
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De tussenuitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.