Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15296 - Rechtbank Den Haag - 13 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1529613 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.35686

V-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. E. Stap),

en

Procesverloop

Verweerder heeft op 18 juni 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.

Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.

Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder hierop gereageerd.

De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het vooronderzoek is gesloten op 12 augustus 2025.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 1 augustus 2025 (in de zaak NL25.33433) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 28 juli 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 28 juli 2025.

2. De rechtbank merkt ambtshalve het volgende op. Het beroepschrift is op 1 augustus 2025 ingediend. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Vw, sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval het vooronderzoek uiterlijk op 8 augustus 2025 had moeten sluiten. Het vooronderzoek is echter pas op 12 augustus 2025 gesloten. Gelet hierop is de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw overschreden.

2.1. De overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw is in dit geval deels aan de rechtbank toe te wijzen doordat zij verweerder pas op 8 augustus 2025 heeft gevraagd om uiterlijk dinsdag 12 augustus, 13:00 uur, op de beroepsgrond van eiser te reageren. Verweerder heeft hierop gereageerd, waarna de rechtbank het onderzoek op 12 augustus 2025 heeft gesloten. Niettemin is er sprake van een voortvarende beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat de rechtbank uitgaat van een periode van 21 dagen tussen het instellen van het beroep en de uitspraak bij een zaak van geringe complexiteit. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest van het Europees hof voor de Rechten van de Mens van 9 januari 2003, nr. 55263/00 (Kadem v. Malta). Aangezien deze termijn niet is overschreden ziet de rechtbank geen aanleiding om het voortduren van de maatregel van bewaring reeds hierom onrechtmatig te achten. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat zij, overeenkomstig artikel 96, tweede lid, van de Vw, uitspraak doet op het vervolgberoep binnen een week nadat zij het vooronderzoek op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw had moeten sluiten. Dit betekent dat eiser als gevolg van de termijnoverschrijding niet in zijn belangen is geschaad.

3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij sinds 1 augustus 2025 onrechtmatig in bewaring zit. Eiser heeft namelijk op 1 augustus 2025 bezwaar ingediend tegen de beschikking van 23 juli 2025 waarin zijn verblijfsrecht is ingetrokken. Eiser mag dit bezwaar in Nederland afwachten.

3.1. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 73, vierde lid, van de Vw, heeft het indienen van bezwaar tegen de intrekking van een verblijfsvergunning geen schorsende werking wanneer dit bezwaar is ingediend terwijl een vreemdeling rechtens van zijn vrijheid is ontnomen op grond van artikel 59 van de Vw. Eiser zit sinds 18 juni 2025 in bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Dit betekent dat eiser door het maken van bezwaar geen rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw heeft gekregen. Uit het dossier blijkt verder ook niet dat er sprake is van een rechterlijke beslissing op grond waarvan de uitzetting van eiser achterwege moet blijven. Dit betekent dat eiser in de te toetsen periode op de juiste grondslag in bewaring zat. De beroepsgrond slaagt niet.

4. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.