ECLI:NL:RBDHA:2025:15152 - Rechtbank Den Haag - 14 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46901
[eiseres] , eiseres
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
(gemachtigden: mr. A.E. Sojo en mr. N. Hamzaoui).
Inleiding
In het besluit van 1 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2025 op een zitting behandeld in Breda. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder was aanwezig [referent] , referent. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Hamzaoui.
Beoordeling door de rechtbank
1. Eiseres is geboren op [datum] 1971 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Referent is haar echtgenoot en woont in Nederland. Omdat eiseres bij haar man in Nederland wil gaan wonen, heeft zij bij verweerder een mvv aangevraagd. Dit is een soort inreisvisum dat na aankomst in Nederland wordt omgezet in een verblijfsvergunning.
2. In het besluit van 19 maart 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Eiseres heeft bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. Dit betekent dat eiseres niet door verweerder is gehoord over haar bezwaar. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen mvv kan krijgen omdat zij niet voldoet aan het vereiste dat het basisexamen inburgering buitenland moet zijn behaald. Daarnaast vindt verweerder dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste omdat zij nog niet alles heeft gedaan wat van haar mag worden verwacht om te proberen dit examen te halen. Verder is er volgens verweerder geen sprake van bijzondere omstandigheden waardoor er van het beleid moet worden afgeweken, en weegt het persoonlijke belang van eiseres om bij haar man in Nederland te geen wonen niet op tegen het algemene belang van de Nederlandse Staat.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat het stellen van het vereiste dat zij moet zijn ingeburgerd in strijd is met artikel 7, tweede lid, van de Richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn). Volgens haar is het namelijk op grond van dit artikellid niet toegestaan dat verweerder een lijst hanteert van landen die zijn uitgezonderd van dit vereiste, waar Marokko niet op staat. Mocht de rechtbank dit niet volgen, dan vindt eiseres dat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich genoeg heeft ingespannen om het inburgeringsexamen te halen. Ter onderbouwing hiervan wijst eiseres op de informatie die zij in de bezwaarfase heeft ingebracht, en heeft zij een certificaat overgelegd waaruit blijkt dat zij zich met hulp van een opleidingsinstituut heeft voorbereid op het inburgeringsexamen. Daarnaast heeft zij bij de aanvulling op de beroepsgronden nog stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij de examenonderdelen spreekvaardigheid en leesvaardigheid opnieuw zonder succes heeft afgelegd, en dat referent naar Marokko is afgereisd om eiseres bij het examen te ondersteunen. Verder voert eiseres aan dat zij ten onrechte niet door verweerder is gehoord over haar bijzondere individuele omstandigheden. Het bestreden besluit is dan ook volgens eiseres in strijd met het recht op familieleven zoals dit is neergelegd in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit juist is. Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) is het in overeenstemming met de Gezinsherenigingsrichtlijn dat er al in het buitenland wordt gestart met inburgering. Daarbij hebben lidstaten de ruimte om op grond van sociale en economische aspecten specifieke onderdanen van landen uit te zonderen. Dit is niet in strijd met het verbod op discriminatie. Daarnaast heeft eiseres niet onderbouwd dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat zij moet worden vrijgesteld van de inburgeringsplicht. Uit de stukken die eiseres aan de rechtbank heeft overgelegd, blijkt dat zij zeer lage scores heeft gehaald voor de examenonderdelen spreekvaardigheid en leesvaardigheid. Dit duidt erop dat zij zich niet op een passende wijze heeft voorbereid. Uit het overgelegde certificaat blijkt niet waaruit haar voorbereiding heeft bestaan. Ook is van belang dat eiseres eerder wel is geslaagd voor het examenonderdeel kennis van de Nederlandse samenleving. Verder houdt artikel 8 van het EVRM geen algemene verplichting in om verblijfsrecht toe te staan op een plaats naar keuze. Nu er geen twijfel was over de afdoening van het bezwaar van eiseres, mocht er worden afgezien van horen.
5. Tijdens de zitting op 16 juli 2025 is met partijen besproken dat deze rechtbank en zittingsplaats op dat moment een andere zaak in behandeling had bij een meervoudige kamer over de vraag of het inburgeringsvereiste in strijd is met het verbod op discriminatie. Ook is met partijen besproken dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) hierover prejudiciële vragen heeft gesteld aan het HvJ EU in de verwijzingsuitspraak van 11 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2628. Het heeft de voorkeur van beide partijen om het oordeel van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats wel bij de beoordeling van deze zaak te betrekken, en om niet te wachten totdat het HvJ EU de prejudiciële vragen van de Afdeling heeft beantwoord.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. In de uitspraak van 31 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:14301, heeft een meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat het inburgeringsvereiste in strijd is met het verbod op discriminatie zoals dat is neergelegd in artikel 14 van het EVRM. Deze uitspraak gaat niet in op artikel 7, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn, maar volgt wel de lijn van twee eerdere uitspraken waarin dat wel het geval is. Dat betreft de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 23 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:622, en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 16 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5396.
7. Verweerder heeft tegen deze twee laatstgenoemde uitspraken hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. Deze hoger beroepen hebben geleid tot de prejudiciële vragen van 11 juni 2025. Dit betekent dat het HvJ EU zich hierover nog moet gaan uitspreken. Omdat dit doorgaans echter lang duurt, en beide partijen niet de voorkeur hebben om hierop te wachten, zal de rechtbank in deze zaak in lijn met de hiervoor genoemde rechtbankuitspraken oordelen.
8. Dit brengt mee dat verweerder de door eiseres aangevraagde mvv niet heeft mogen weigeren op grond van het inburgeringsvereiste, aangezien de wijze waarop dit vereiste op dit moment is ingekleed volgens de hiervoor genoemde rechtbankuitspraken niet in overeenstemming is met de Gezinsherenigingsrichtlijn en het EVRM. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd omdat het in strijd is met het zorgvuldigheidsvereiste van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit geheel in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Daarom zal de rechtbank verweerder opdragen om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen. Daarbij moet verweerder rekening houden met wat er in deze uitspraak is geoordeeld, en alle gegevens in de beoordeling betrekken die op dat moment bekend zijn.
9. Gelet op deze conclusie komt de rechtbank niet meer toe aan de beroepsgronden over de bijzondere individuele omstandigheden en over het recht op familieleven. Wel ziet de rechtbank nog aanleiding om vast te stellen dat verweerder niet zonder twijfel heeft kunnen beslissen op het bezwaar van eiseres, zodat zij in strijd met artikel 7:2 van de Awb niet over haar bezwaar is gehoord.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, en om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van 187 euro moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op 1814 euro, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van 907 euro en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak; veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814 (achttienhonderdveertien euro) aan proceskosten aan eiseres; bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187 (honderdzevenentachtig euro) aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 14 augustus 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.