ECLI:NL:RBDHA:2025:15025 - Rechtbank Den Haag - 12 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
uitspraak
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.33815 uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).
Procesverloop
De minister heeft op 28 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. De minister heeft vervolgens een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1998] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 12 juni 2025 van deze rechtbank en zittingsplaats (in de zaak NL25.24294) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser stelt dat geen sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. Hij voert daartoe aan dat voor hem geen laissez passer (lp) kan worden afgegeven, omdat het traject hiervoor op 17 juli 2025 is afgesloten nadat de Marokkaanse autoriteiten hadden laten weten de nationaliteit van eiser niet te kunnen bevestigen. Eiser stelt wel te willen meewerken aan een terugkeer naar Marokko, maar geen documenten te hebben waardoor een terugkeer niet mogelijk is. Eiser betoogt dat hij geen documenten heeft omdat hij al lang in Nederland verblijft. Hij voert aan ook niet aan documenten te kunnen komen, enerzijds omdat hij geen familie heeft in Marokko en anderzijds omdat het Marokkaanse consulaat hem (ondanks meerdere contactpogingen) niet kan helpen. Eiser wijst ten slotte op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 28 mei 20251, waarin een vergelijkbare situatie aan de orde was.
5. De minister stelt zich op het standpunt dat, ondanks dat de nationaliteit van eiser door de Marokkaanse autoriteiten niet is bevestigd, niet gezegd kan worden dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. Hij voert daartoe aan dat niet is gebleken dat eiser actief en volledig meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser is hiertoe wel verplicht en op deze verplichting is hij volgens de minister ook gewezen tijdens de vertrekgesprekken van 1 juli 2025, 22 juli 2025 en 5 augustus 2025. In zoverre verschilt de situatie van eiser van die in de genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg. Ten slotte heeft de minister aanvankelijk gesteld dat een nieuw lp-traject zal worden opgestart bij de Algerijnse autoriteiten, omdat eiser eerder heeft verklaard dat hij uit Algerije komt. De minister heeft de rechtbank op 1 augustus 2025 echter laten weten hiervan terug te komen en geen lp-aanvraag in te dienen bij de Algerijnse autoriteiten, omdat – zoals de minister ter zitting heeft toegelicht – al in rechte vaststaat dat eiser uit Marokko komt.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de Marokkaanse autoriteiten op 16 juli 2025 aan de minister te kennen hebben gegeven de nationaliteit van eiser niet te kunnen bevestigen, dat het lp-traject een dag later is stopgezet en dat de minister vervolgens geen nieuwe lp-aanvraag heeft ingediend bij de Algerijnse autoriteiten. De minister heeft ter zitting betoogd dat er desondanks mogelijkheden voor eiser zijn om aan identificerende documenten te komen, maar dat eiser geen gebruik maakt van deze mogelijkheden.
7. De rechtbank volgt de minister in zoverre dat op eiser de verplichting rust om actief en volledig aan een terugkeer naar Marokko mee te werken. Het niet of in onvoldoende mate voldoen aan deze verplichting kan eiser echter niet ter motivering van de bewaring worden tegengeworpen als niet aannemelijk is dat de Marokkaanse autoriteiten bereid zijn de voor de uitzetting benodigde documenten te verstrekken.2 Medewerking van eiser moet, met andere woorden, wel ergens toe kunnen leiden.
8. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat dit in deze zaak niet het geval is en dat daarom sinds 17 juli 2025 geen concreet zicht meer is op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. De beroepsgrond slaagt.
1. ECLI:NL:RBDHA:2025:9486.
2 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:597.
9. Het beroep van eiser is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 17 juli 2025 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag, 12 augustus 2025.
10. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor zesentwintig dagen onrechtmatige vrijheidsontnemende maatregel ten bedrage 26 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 2.600,-.
11. De rechtbank veroordeelt de minister tevens in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
Deze uitspraak zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl en is uitgesproken en bekendgemaakt op:
12 augustus 2025
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.