Uitspraak inhoud

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige kamer

Rekestnummer: FA RK 24-5180

Zaaknummer: C/09/669705

Datum beschikking: 6 augustus 2025

Beschikking op het op 26 juni 2024 ingekomen verzoekschrift van:

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Nijmegen,

zetelend te Nijmegen, hierna te noemen: de ambtenaar Nijmegen.

Als belanghebbenden worden aangemerkt:

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage,

zetelend te ‘s-Gravenhage, hierna te noemen: de ambtenaar 's-Gravenhage,

de Officier van Justitie, arrondissementsparket Den Haag,

zetelend te ‘s-Gravenhage, hierna te noemen: de Officier van Justitie,

[de man] ,

per 20 augustus 2024 Registratie Niet Ingezetene (RNI), adres buitenland onbekend,hierna te noemen: de man,

[de moeder] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats,de moeder,

[minderjarige] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats,de minderjarige.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

  • het verzoekschrift, met bijlagen;

  • de brief van 22 juli 2024 van de ambtenaar Nijmegen;

  • de brief van 29 juli 2024 van de ambtenaar Nijmegen;

  • de brief van 21 oktober 2024 van de Officier van Justitie;

  • de brief van 7 november 2024 van de ambtenaar 's-Gravenhage;

  • de brief van 18 november 2024 van de ambtenaar Nijmegen;

  • de brief van 9 december 2024 van de ambtenaar 's-Gravenhage;

  • de brief van 18 december van de ambtenaar Nijmegen;

  • de brief van 26 mei 2025 van de Officier van Justitie;

  • de brief van 2 juni 2025, met bijlagen, van de ambtenaar ’s-Gravenhage.

Op 25 juni 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: [naam 1] en [naam 2] , namens de ambtenaar Nijmegen, [de man] (de man) en [naam 3] en [naam 4] namens de ambtenaar ’s-Gravenhage.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt er nu toe – naar de rechtbank begrijpt uit de brief van 18 november 2024 van de ambtenaar Nijmegen – dat de rechtbank:

  • ( (primair) ex artikel 1:26 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een verklaring voor recht afgeeft met betrekking tot de Nigeriaanse geboorteakte, aktenummer [nummer 1] ,

registration centre Central Hospital te [plaats] , [document 1] , opgemaakt op en afgegeven op 27-02-2024 door de autoriteit: National Population Commission van de Federal Republic of Nigeria, document: Form B.2. Deze akte is op naam van voornoemd minderjarig kind: geslachtsnaam : [geslachtsnaam]voornamen : [voornamen]geboortedatum : [geboortedag 1] 2021geboorteplaats : [geboorteplaats] , Nigeria;

  • ( (secundair) ex artikel 1:25 in verbinding met artikel 1:25c BW de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage gelast voornoemde Nigeriaanse geboorteakte in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand.

De ambtenaar 's-Gravenhage heeft verweer gevoerd dat hierna voor zoveel nodig zal worden besproken.

Feiten

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht Nu verzoeker in Nederland is gezeteld, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van artikel 3 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Op het primaire en het secundaire verzoek is Nederlands recht van toepassing.

De rechtbank 's-Gravenhage is bevoegd om van het verzoek kennis te nemen, nu inschrijving van de Nigeriaanse geboorteakte van de minderjarige dient plaats te vinden in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage.

Inhoudelijke beoordeling De ambtenaar Nijmegen heeft aan de rechtbank voorgelegd te beoordelen of de (tweede) Nigeriaanse geboorteakte, nummer [nummer 1] , registration centre Central Hospital te [plaats] , [document 1] , opgemaakt op en afgegeven op 27-02-2024 door de autoriteit: National Population Commission van de Federal Republic of Nigeria, document: Form B.2., op naam van: [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2021 te [geboorteplaats] , Nigeria, voor inschrijving in het geboorteregister van ’s-Gravenhage in aanmerking komt.

De ambtenaar Nijmegen heeft het verzoek gebaseerd op artikel 1:26 BW dat luidt: lid 1 Een ieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft, kan de rechtbank verzoeken een verklaring voor recht af te geven dat een op hem betrekking hebbende, buiten Nederland opgemaakte akte of gedane uitspraak overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt of gedaan en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand. lid 2 De in het eerste lid bedoelde verklaring voor recht kan eveneens op verzoek van de ambtenaar van de burgerlijke stand of van het openbaar ministerie worden afgeven.

Blijkens de toelichting op deze bepaling in de Groene Serie Personen- en familierecht (aantekening 1 bij art. 1:26 BW) kan een ambtenaar van de burgerlijke stand op grond van lid 2 van artikel 1:26 BW een dergelijk verzoek indienen, indien hem buiten betrokkene om een buitenlandse akte of uitspraak in handen is gesteld en hij niet kan vaststellen of het daarin opgenomen rechtsfeit door middel van een latere vermelding kan worden toegevoegd aan een door hem bewaarde akte van de burgerlijke stand. De rechtbank stelt voorop dat de ambtenaar Nijmegen in zijn algemeenheid bevoegd is om op grond van artikel 26, lid 2 BW een verzoek te doen een verklaring voor recht af te geven. De bevoegdheid van de ambtenaar om op grond van artikel 26, lid 2 BW een verzoek te doen impliceert niet dat hij in alle gevallen ontvankelijk zal worden verklaard in zijn verzoek. Er moet voldoende samenhang zijn tussen de (taken van) de indiener van een verzoek en het belang dat met het verzoek gediend wordt. Uit voormelde toelichting blijkt de rechtsingang van artikel 26 lid 1 jo lid 2 BW bedoeld is voor een ambtenaar van de burgerlijke stand die niet kan vaststellen of een rechtsfeit, opgenomen in een akte die buiten betrokkene aan hem ter hand is gesteld, door middel van een latere vermelding kan worden toegevoegd aan een door hem bewaarde akte van de burgerlijke stand. Immers, wanneer een akte aan hem wordt aangeboden ter opneming in zijn registers van de burgerlijke stand, behoort het tot zijn taak om de juistheid daarvan vast te stellen en bij twijfel daarover, dit voor te leggen aan de rechter. In dit geval gaat het om akte die moet worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage en niet Nijmegen, zodat het op de weg van de ambtenaar te ’s-Gravenhage ligt om een dergelijk verzoek in te dienen. Uit de stukken en op de zitting is gebleken dat de ambtenaar te ’s-Gravenhage dit verzoek niet ondersteunt en niet overneemt.

Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van voldoende samenhang tussen de taken van de indiener van dit verzoek, de ambtenaar Nijmegen, en het belang dat met het verzoek gediend wordt: inschrijving in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage van een minderjarig kind dat is geboren in Nigeria uit een – voor zover nu in elk geval vaststaat – moeder met de Nigeriaanse nationaliteit, terwijl moeder en kind nooit in Nederland hebben gewoond. De man is, enkele weken nadat de ambtenaar Nijmegen het verzoek bij deze rechtbank had ingediend, wederom geregistreerd als RNI. De moeder en de man geven aan dat de man de verwekker is van het kind, doch dit staat in rechte nog niet vast. Daarbij komt dat voor het doel dat de ambtenaar Nijmegen met onderhavig verzoek beoogt te bereiken, te weten dat (kortheidshalve:) de geboorteakte met nummer [nummer 1] , wordt opgenomen in het register van de burgerlijke stand in Nederland, een andere route en voor de betrokkene en haar ouder(s) eigen rechtsingang openstaat. De ouder(s) van het kind k(a)u(n)(n)en een verzoek tot inschrijving van de geboorteakte doen aan de ambtenaar ’s-Gravenhage. Indien deze ambtenaar dit weigert, dan is het aan de ouder(s) van het kind om dit aan de rechter voor te leggen.

Al het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de ambtenaar Nijmegen niet-ontvankelijk is in zijn verzoek.

Beslissing

De rechtbank: verklaart de ambtenaar Nijmegen niet-ontvankelijk in zijn verzoek.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, rechter, bijgestaan door mr. P.W.M. Jans als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 6 augustus 2025.