Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummers: SGR 24/9080

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Oedayrajsingh Varma),

en

het college van Gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder

(gemachtigden: J.M. Blazer en K.Wasiq).

Inleiding

1. Met het besluit van 26 februari 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een kostenverhaalsbeschikking opgelegd. Hierin worden op eiser de kosten voor het wegslepen van het pleziervaartuig ‘ [vaartuig] ’ (het vaartuig) verhaald.

1.1. Met het besluit van 26 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met verweerschrift.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de heer [naam] (wiens zaak gelijktijdig, maar niet gevoegd werd behandeld[1]), de gemachtigde van eiser(s) en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

2. De Oude Rijn, die loopt door de gemeente [gemeente] , is een provinciale vaarweg waarop de Omgevingsverordening Zuid-Holland van toepassing is. Op grond van deze verordening is het niet toegestaan om zonder vergunning een ligplaats in te nemen in deze provinciale vaarweg.[2] Verder is met het Verkeersbesluit voor de Oude Rijn[3] een algemeen afmeerverbod afgekondigd. Daarbij zijn ligplaatsvakken aangewezen voor passanten. Die mogen niet langer dan 3x24 uur een ligplaats innemen.

2.1. Op 5 januari 2023 is aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd. Deze last houdt in dat eiser zijn vaartuig binnen vijf dagen moet verwijderen uit het ligplaatsvak en dat hij de regelgeving niet meer mag overtreden. Ook wordt aangekondigd dat zijn vaartuig wordt verwijderd als geconstateerd wordt dat de overtreding niet wordt beëindigd of zich herhaalt. De kosten hiervoor zijn voor rekening van eiser, zo staat in de last vermeld.[4]

2.2. Vaarweginspecteurs van de Dienst Beheer Infrastructuur zijn op 31 januari 2024 overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang door het wegslepen van het vaartuig.[5] Met de kostenverhaalbeschikking heeft verweerder de kosten, ten bedrage van € 1873,08 (inclusief BTW[6]) voor het wegslepen van het vaartuig op eiser verhaald.

Wat vindt eiser?

3. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat hij geen overtreding heeft begaan, althans, dat dat dit niet objectief is komen vast te staan. Om die reden is er ook geen grond voor kostenverhaal. Bovendien heeft hij nooit een waarschuwing gehad, of een vooraankondiging of een last onder bestuursdwang ontvangen.

3.1. Subsidiair stelt eiser dat het vaartuig niet meer zijn eigendom is sinds juni 2023, zodat de kostenverhaalsbeschikking niet aan hem moest worden gericht.

3.2. Meer subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat de doorberekende kosten tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld. Zo is hij van mening dat de berekende sleeptijd niet klopt en dat verweerder een externe partij had moeten inroepen, omdat dat goedkoper zou zijn. Eiser vindt de kostenverhaalsbeschikking ook niet evenredig, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden.

3.3. Tot slot eist eiser schadevergoeding voor de schade die volgens hem is ontstaan bij of als gevolg van het wegslepen van het vaartuig.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

De last onder bestuursdwang

4. De rechtbank stelt vast dat eiser niet alleen de kostenverhaalsbeschikking (dus: het invorderingsbesluit), maar ook het besluit last onder dwangsom ter discussie stelt. Volgens vaste rechtspraak kan een belanghebbende in de procedure tegen het invorderingsbesluit in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder bestuursdwang naar voren had kunnen brengen. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen als vaststaat dat er geen overtreding is gepleegd of eiser geen overtreder is.[7]

4.1. Namens eiser wordt aangevoerd dat sprake is van zo’n uitzonderlijk geval. Verweerder benoemt in de besluiten alleen de norm, maar zou op geen enkele manier aannemelijk hebben gemaakt dat er (herhaaldelijk) overtreding van de onder rechtsoverweging 2 genoemde regelgeving door eiser heeft plaatsgevonden. Dit standpunt kan de rechtbank niet volgen. Uit het verslag van de hoorzitting in de bezwaarfase blijkt immers dat alle stukken ten aanzien van de overtredingen, inclusief de controlerapporten en foto’s, reeds in die fase naar de gemachtigde van eiser zijn gestuurd. Ter zitting heeft eiser bovendien zelf aangegeven de betreffende regels te kennen, maar ze noodgedwongen te moeten overtreden, bijvoorbeeld omdat hij nergens anders heen kan. Hij had echter liever gehad dat de vaarweginspecteurs steeds persoonlijk naar hem toe zouden zijn gekomen om te zoeken naar een oplossing om de overtreding te beëindigen.

4.2. Eiser stelt dat hij de vooraankondiging van 5 oktober 2023 en de last onder bestuursdwang van 5 januari 2024 niet ontvangen heeft, om welke reden hij hier niet tegen kon opkomen. Ter zitting hebben beide partijen bevestigd regelmatig telefonisch contact te hebben wanneer eiser een overtreding begaat. Voor het opleggen van een last onder bestuursdwang gelden echter strenge regels: deze moet op de juiste wijze aan de overtreder bekendgemaakt worden. In de vooraankondiging en de last onder bestuursdwang staat dat deze brieven zowel op het vaartuig worden achtergelaten, als naar eiser worden verstuurd. De rechtbank stelt vast dat deze wijze van bekendmaken juist is.[8] Eiser geeft aan de brieven nog nooit op zijn boot te hebben aangetroffen en ook niet per post te hebben ontvangen. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat verweerder de vooraankondiging en de last onder bestuursdwang niet op het vaartuig zou hebben achtergelaten. Ter zitting zijn door verweerder foto’s overgelegd van de manier waarop dergelijke brieven op vaartuigen worden geplakt. De rechtbank heeft ook geen reden om eraan te twijfelen dat de vooraankondiging en de last onder bestuursdwang daarnaast per post naar eiser verstuurd zouden zijn. De rechtbank overweegt dat verweerder er vanuit mocht gaan dat het besluit naar het juiste adres van eiser is verzonden, nu er bij hem geen andere contactgegevens bekend zijn. Tot slot valt het de rechtbank op dat de bekendmaking van de last onder bestuursdwang in de bezwaarfase niet als grond naar voren is gebracht.

4.3. De rechtbank gaat er op grond van het voorgaande vanuit dat de last onder bestuursdwang op de juiste wijze is bekendgemaakt. Ook is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een uitzonderlijke situatie, waardoor de rechtbank de last onder bestuursdwang in deze procedure alsnog zou moeten beoordelen. De rechtbank komt nu daarom alleen toe aan de beoordeling van de rechtmatigheid en de hoogte van de kostenverhaalsbeschikking.

De kostenverhaalsbeschikking

5. De rechtbank stelt voorop dat de uitoefening van bestuursdwang en kostenverhaal samengaan: de overtreder moet de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang vanwege het in de last onder bestuursdwang vermelde overtreden voorschrift aan het bestuursorgaan vergoeden. Het kostenverhaal kan achterwege blijven als het onevenredig is om de kosten geheel of gedeeltelijk op eiser te verhalen. Ook andere bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat het bestuursorgaan, in het licht van de ingevolge art. 3:4 lid 2 Awb vereiste evenredigheid, afziet van het gehele of gedeeltelijke kostenverhaal.[9]

5.1. Eiser stelt dat de kosten voor het uitvoeren van de last onder bestuursdwang niet op hem hadden moeten worden verhaald, omdat hij niet de eigenaar van het vaartuig was op het moment dat de bestuursdwang werd toegepast. Hij was wel degene die de boot feitelijk in gebruik had op dat moment, zo bevestigt hij ook ter zitting.[10] Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarmee de overtreder als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid van de Awb, op wie de kosten voor de uitvoering van de bestuursdwang verhaald kunnen worden.[11]

6. Eiser betwist verder dat de kostenverhaalsbeschikking evenredig is, omdat deze op een te hoog bedrag is vastgesteld. Hij vindt de beschikking dus onevenwichtig.

6.1. Verweerder heeft in het bestreden besluit een onderscheid gemaakt naar kosten die gemaakt zijn ter voorbereiding van de bestuursdwang, en kosten die verband houden met de uitvoering van de bestuursdwang. De voorbereidingskosten zijn niet op eiser verhaald. De uitvoeringskosten, waaronder kosten voor personeel en de inzet van een dienstvaartuig en sleepvaartuig, zijn gedeeltelijk op eiser verhaald. Verweerder heeft gewezen op het overgelegde besluit normbedragen en tarieven 2024 en een overzicht overhandigd van de tarieven voor inzet van materieel. In het proces-verbaal meevoeren en opslaan is bovendien uitgewerkt hoeveel uren sleeptijd zijn gemaakt, door de ophaallocatie, de opslaghaven, en het begin- en eindpunt, en de afstanden tussen deze locaties op te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de in rekening gebrachte kosten hiermee voldoende gespecificeerd. Uit de specificatie leidt de rechtbank af dat verweerder alleen de kosten die te herleiden zijn tot handelingen en werkzaamheden die betrekking hebben op de maatregelen die zijn genomen in het kader van de toepassing van de bestuursdwang op eiser heeft verhaald.[12] Om te bewijzen dat de sleeptijd niet juist is berekend door verweerder, of dat de inzet van een externe partij tot minder hoge kosten had geleid, had eiser bijvoorbeeld een eigen berekening kunnen inbrengen. Eiser heeft het echter nagelaten om zijn standpunten ten aanzien van de gemaakte kosten (op wat voor manier dan ook) te onderbouwen.

6.2. Verweerder heeft vervolgens uitgelegd niet alle kosten in rekening te hebben gebracht, of de kosten te hebben verminderd vanuit het oogpunt van coulance. Ook heeft verweerder duidelijk gemaakt welke kosten niet zijn doorberekend (bijvoorbeeld: geen voorbereidingskosten en twee uur minder sleeptijd). Verweerder heeft in het bestreden besluit echter niet uitgelegd, en ter zitting desgevraagd ook niet kunnen uitleggen om welke reden op de heer [naam][13] wegens een eerdere overtreding van dezelfde regelgeving € 500,- werd verhaald.[14] De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser en de heer [naam] in deze procedure als gelijke gevallen heeft beschouwd, door op beiden € 1873,08 (inclusief BTW[15]) te verhalen, terwijl de voorgeschiedenis van de heer [naam] als het aankomt op het overtreden van de in rechtsoverweging 2 genoemde regels uitgebreider is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de situatie van de heer [naam] en eiser daarmee niet gelijk en leidt het doorberekenen van € 1873,08 onder de gegeven omstandigheden niet tot een evenredige uitkomst voor eiser, nu verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom dit bedrag in dit geval geschikt en noodzakelijk was, terwijl dat eerder bij de heer [naam] kennelijk niet het geval was.

6.3. Voor zover eiser betoogt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn slechte financiële omstandigheden, is van belang dat de hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het bestuursorgaan bij een besluit omtrent kostenverhaal in beginsel geen rekening hoeft te houden met de financiële draagkracht van de overtreder. Voor een uitzondering op dit beginsel bestaat slechts aanleiding, indien evident is dat de overtreder gezien zijn financiële draagkracht niet in staat zal zijn de te verhalen kosten van bestuursdwang (volledig) te betalen. Op de overtreder rust de last aannemelijk te maken dat dit het geval is. Hij dient daartoe zodanige informatie te verstrekken dat een betrouwbaar en volledig inzicht wordt verkregen in zijn financiële situatie en de gevolgen die het betalen van de verhaalde kosten zou hebben.[16] Eiser heeft slechts gesteld dat hij geen vaste werkgever heeft en om die reden aan het vaartuig klust. Hij heeft geen informatie verstrekt over zijn financiële situatie, zodat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het evident is dat hij gezien zijn financiële draagkracht niet in staat zal zijn de kosten (volledig) te betalen. Met verweerder is de rechtbank kortom van oordeel dat van bijzondere persoonlijke omstandigheden, die zouden moeten leiden tot nog verdere matiging van de kostenverhaalsbeschikking, niet is gebleken.

Schadevergoeding

7. Ten aanzien van de schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Uit vaste rechtspraak volgt dat het overdragen (of verkopen, of het vernietigen) een zaak privaatrechtelijk of feitelijk handelen is.[17] Hiervoor kan iemand dan ook niet bij de bestuursrechter terecht, maar er kan wel een vordering worden ingesteld bij de burgerlijke rechter. Wel is een uitzondering van toepassing indien de kosten van het vernietigen zijn meegenomen bij de vaststelling van het kostenverhaal.[18] Daarvan is in het geval van eiser geen sprake, zodat deze beroepsgrond niet slaagt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is genomen met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing. De rechtbank bepaalt dat de op eiser te verhalen kosten worden vastgesteld op € 500,- en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank herroept het primaire besluit.

8.1. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.374,- . Dit bedrag is opgebouwd uit de proceskosten in bezwaar van € 624,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 624,- en een wegingsfactor 1) en de proceskosten in beroep van € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. C. Hofman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Zaaknummer: SGR 24/9082.

Dit volgt uit artikel 3.23 lid 1 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Het “Verkeersbesluit Ligplaats innemen op aangewezen vaarwegen”.

Op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

Op grond van artikel 5:29, eerste lid, van de Awb, kan voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, het bestuursorgaan zaken meevoeren en opslaan.

De BTW is onterecht in rekening gebracht en zal aan eiser worden terugbetaald, zo heeft verweerder in het verweerschrift en ter zitting aangegeven.

Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1567.

Artikel 3:41 lid 1 (door toezending) en lid 2 (op andere geschikte wijze) van de Awb.

Uitspraak van de Afdeling 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1621.

Volgens de eigenaar had hij de boot op dat moment in bruikleen.

Uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2745.

Uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:996.

Zaaknummer: SGR 24/9082. De zaken zijn gezamenlijk, maar niet gevoegd op zitting behandeld.

Dit was het geval toen bij hem voor het eerst uitvoering werd gegeven aan een op 29 oktober 2020 opgelegde last onder bestuursdwang.

De BTW is onterecht in rekening gebracht en zal aan eiser worden terugbetaald, zo heeft verweerder in het verweerschrift en ter zitting aangegeven.

Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1392.

Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1266.

Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1618.


Voetnoten

Zaaknummer: SGR 24/9082.

Dit volgt uit artikel 3.23 lid 1 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Het “Verkeersbesluit Ligplaats innemen op aangewezen vaarwegen”.

Op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

Op grond van artikel 5:29, eerste lid, van de Awb, kan voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, het bestuursorgaan zaken meevoeren en opslaan.

De BTW is onterecht in rekening gebracht en zal aan eiser worden terugbetaald, zo heeft verweerder in het verweerschrift en ter zitting aangegeven.

Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1567.

Artikel 3:41 lid 1 (door toezending) en lid 2 (op andere geschikte wijze) van de Awb.

Uitspraak van de Afdeling 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1621.

Volgens de eigenaar had hij de boot op dat moment in bruikleen.

Uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2745.

Uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:996.

Zaaknummer: SGR 24/9082. De zaken zijn gezamenlijk, maar niet gevoegd op zitting behandeld.

Dit was het geval toen bij hem voor het eerst uitvoering werd gegeven aan een op 29 oktober 2020 opgelegde last onder bestuursdwang.

De BTW is onterecht in rekening gebracht en zal aan eiser worden terugbetaald, zo heeft verweerder in het verweerschrift en ter zitting aangegeven.

Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1392.

Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1266.

Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1618.