ECLI:NL:RBDHA:2025:14581 - Rechtbank Den Haag - 6 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.33501
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en
(gemachtigde: mr. M. Ruijzendaal).
Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 31 juli 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 1 augustus 2025 de gronden van het beroep ingediend. De rechtbank heeft op 4 augustus 2025 het onderzoek gesloten.
Overwegingen
-
Eiser stelt van Palestijnse afkomst te zijn en te zijn geboren op [datum] 2000.
-
Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Redelijk vermoeden van illegaal verblijf
-
Eiser voert aan dat er geen redelijk vermoeden is van illegaal verblijf.
-
De rechtbank stelt vast dat eiser is opgehouden op grond van artikel 50a, van de Vw, omdat de ophouding noodzakelijk is in verband met het voorbereiden van een maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw. Eiser verbleef namelijk als Dublinclaimant tot aan zijn overdracht naar Frankrijk rechtmatig in Nederland. Deze beroepsgrond treft dan ook geen doel.
-
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. In de maatregel staan als zware gronden
[1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden
- De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat het significante risico op onderduiken aan het toezicht daarmee is gegeven.
Zicht op overdracht
-
Eisers gemachtigde stelt dat er geen zicht is op overdracht binnen een redelijke termijn. Ook vraagt hij om bewijs dat eiser daadwerkelijk is overgedragen. Gebleken is dat het terugnameverzoek op 16 maart 2025 is geaccepteerd. Verder volgt uit de overgelegde bevestiging van opheffing, de M113, dat eiser op 31 juli 2025 is overgedragen aan Frankrijk. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op overdracht binnen een redelijke termijn op enig moment heeft ontbroken. De rechtbank ziet evenmin reden om aan te nemen dat eiser niet daadwerkelijk – op 31 juli 2025 – is overgedragen. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden om het tegendeel te veronderstellen.
-
Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van opheffing op enig moment onrechtmatig is geweest.
-
Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
-
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 6 augustus 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.