ECLI:NL:RBDHA:2025:14580 - Rechtbank Den Haag - 6 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.33502
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en
(gemachtigde: mr. H. Toonders).
Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 23 juli 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De zaak is op 30 juli 2025 ter zitting aan de orde gesteld. Partijen zijn niet verschenen.
Overwegingen
-
Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1998.
-
Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Redelijk vermoeden van illegaal verblijf
-
Eiser voert aan dat er geen redelijk vermoeden is van illegaal verblijf.
-
De rechtbank stelt vast dat eiser is opgehouden op grond van artikel 50a, van de Vw, omdat de ophouding noodzakelijk is in verband met het voorbereiden van een maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw. Eiser verbleef namelijk als Dublinclaimant tot aan zijn overdracht naar België rechtmatig in Nederland. Deze beroepsgrond treft dan ook geen doel.
-
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. In de maatregel staan als zware gronden
[1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden
- De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat het significante risico op onderduiken aan het toezicht daarmee is gegeven.
Zicht op overdracht
-
Eiser stelt dat er geen zicht is op overdracht binnen een redelijke termijn. Hij vraagt ook om bewijs van de invrijheidstelling van eiser. De maatregel van bewaring is op 23 juli 2025 opgeheven, omdat overdracht niet langer mogelijk is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat niet kwetsbare, alleenstaande mannelijke vreemdelingen niet aan België kunnen worden overgedragen. In dit geval is het terugnameverzoek op 10 juni 2025 geaccepteerd. Op 30 juni 2025 is besloten om eiser over te dragen aan België. Niet is gebleken dat dit besluit is geschorst of vernietigd, vóórdat tot de opheffing van de maatregel is besloten. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op overdracht binnen een redelijke termijn ook heeft ontbroken gedurende de tenuitvoerlegging van de maatregel. Uit het bericht van de opheffing van de maatregel M114 mag worden afgeleid dat eiser ook op 23 juli 2025 in vrijheid is gesteld.
-
Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van opheffing op enig moment onrechtmatig is geweest.
-
Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
-
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 6 augustus 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.