Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 25/11363 en 77 andere zaaknummers (zie bijlage)

(gemachtigde: mr. K.J. Jansen).

1. Deze uitspraak gaat over de beroepen niet tijdig beslissen van eisers. Eisers menen dat er niet tijdig is beslist op hun bezwaarschriften tegen het stoppen van het bieden van onderdak en begeleiding in de Landelijke Vreemdelingen Voorziening (LVV) te Groningen.

Procesverloop

2. Bij brieven van 23 december 2024 heeft het gemeentebestuur van Groningen, namens de minister, aan eisers bericht dat de LVV stopt per 31 december 2024. In de brief is aangegeven dat de minister heeft besloten het mandaat voor, en de financiering van de LVV te beëindigen. Verder is bericht dat de opvang van eisers doorgaat onder de verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur. Tot slot is aangegeven dat lopende bezwaarprocedures over de LVV per 1 januari 2025 aan de minister zullen worden overgedragen. Eisers hebben naar aanleiding hiervan bezwaar gemaakt bij de minister en het gemeentebestuur.

2.1. Op 21 mei 2025 zijn namens eisers beroepen tegen het niet tijdig beslissen ingediend.

2.2. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De gemachtigde van eisers heeft hier schriftelijk op gereageerd.

2.3. De rechtbank heeft de beroepen op 22 juli 2025 op zitting gevoegd behandeld, gezien de onderlinge samenhang.[3] De procedures hebben alle betrekking op het beëindigen van de LVV. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, drie van de eisers, en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek is op zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eisers hebben de rechtbank verzocht om te worden vrijgesteld van de verplichting om het griffierecht te betalen. De rechtbank wijst dit verzoek toe, gelet op wat eisers naar voren hebben gebracht. Van eisers wordt daarom geen griffierecht geheven.

4. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen gegrond zijn. Zij stelt vast dat de beslistermijn in alle zaken is verstreken. Ook hebben eisers de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld, bij brieven van 24 april 2025 of 6 mei 2025. Tot slot zijn de beroepen ontvankelijk, gelet op de voorwaarden in artikel 6:12 van de Awb.[4] Ter zitting is gebleken dat dit ook niet - meer - tussen partijen in geschil is. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.

Onderwerp geschil en bevoegdheid

5. Eisers hebben bezwaar gemaakt naar aanleiding van de eensluidende brief van 23 december 2024, tegen de beëindiging van de LVV.

5.1. Aanvankelijk hebben eisers zowel bij het gemeentebestuur van Groningen als de minister bezwaarschriften ingediend. Bij brief van 18 maart 2025 hebben eisers hun Groningse bezwaren ingetrokken. Niet in geschil is dat de minister bevoegd is om op de bezwaren te beslissen, omdat het Mandaatbesluit en machtiging LVV is ingetrokken per 1 januari 2025.

5.2. De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat de brief van 23 december 2024 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Deze brief is niet op enig rechtsgevolg gericht.[5] De brief omvat de informatieve mededeling dat de minister heeft besloten de LVV te beëindigen. Het rechtsgevolg volgt uit het besluit van de minister van 29 november 2024.[6] De minister heeft de bezwaren terecht aangemerkt als gericht tegen de feitelijke handeling op 1 januari 2025.[7] Dat betekent dat de bezwaartermijn op deze datum aanving.[8] De bezwaarschriften zijn in sommige zaken gedateerd op 29 en 30 december 2024. In andere zaken op 10 en 15 januari 2025 en op 18, 19 en 20 maart 2025. Onder deze uitspraak is een bijlage gevoegd met de zaaknummers.

5.3. Niet in geschil is dat de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen bevoegd is om in deze zaken uitspraak te doen.[9] Het betreft namelijk een feitelijke handeling met betrekking tot vreemdelingen, die hun verblijfplaats in Groningen hebben.

Wettelijk kader en termijnen

6. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, wordt met een besluit gelijkgesteld: het niet tijdig nemen van een besluit.

6.1. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop het bestuursorgaan schriftelijk is medegedeeld dat het in gebreke is.

6.2. Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw[10] bedraagt de termijn voor het indienen van bezwaar vier weken. De rechtbank stelt in dit verband vast dat de bezwaarschriften die dateren uit december 2024, prematuur zijn ingediend en de bezwaarschriften die in maart zijn ingediend, te laat. De overige bezwaarschriften zijn tijdig ingediend.

6.3. Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken op het bezwaarschrift, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Op grond van het derde lid, kan het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.

6.4. Gelet op genoemde wetsartikelen, heeft de minister terecht gesteld dat de bezwaartermijn aanving om 1 januari 2025 en tot 29 januari 2025 liep. Ook heeft de minister terecht gesteld dat de beslistermijn in beginsel tot en met 12 maart 2025 liep. Bij brief van 4 februari 2025 heeft de minister echter aan de gemachtigde van eisers medegedeeld dat de beslissing in de lopende bezwaren is verdaagd voor ten hoogste zes weken, zodat uiterlijk op 23 april 2025 een beslissing genomen had moeten worden op de bezwaarschriften van eisers. Over de zaken waarin na het verstrijken van de bezwaartermijn eerst op 18, 19 en 20 maart 2025 bezwaar is ingediend, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de beslistermijn van zes weken eerst eindigde op 29 april, 30 april en 1 mei 2025. In deze zaken is de beslistermijn niet verdaagd.

6.5. Eisers hebben de minister bij brieven van 17 en 24 april en van 6 mei 2025 in gebreke gesteld. De minister heeft erkend dat in alle zaken sprake is van een rechtsgeldige ingebrekestelling, omdat de twee laatstgenoemde ingebrekestellingen na het verlopen van de beslistermijnen zijn ingediend. Twee weken na deze ingebrekestellingen hebben eisers - vervat in één brief - beroepen ingesteld op 21 mei 2025.

Conclusie en gevolgen

Nadere beslistermijnen

7. De beroepen tegen het niet tijdig beslissen zijn gegrond. Nu de minister nog geen besluiten op de bezwaren van eisers heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen. Daarvoor geldt in het algemeen, op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn van twee weken na het verzenden van de uitspraak. Het derde lid van dit artikel geeft echter de mogelijkheid om een andere termijn te bepalen als er bijvoorbeeld sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank ziet aanleiding om in een deel van de zaken te oordelen dat sprake is van bijzondere omstandigheden, en om een langere beslistermijn te bepalen. Daartoe overweegt zij als volgt.

7.1. In de zaken waarin op 29 en 30 december 2024, of op 10 en 15 januari 2025 bezwaar is ingediend, heeft de minister om een ruime(re) beslistermijn verzocht. Daartoe zijn als bijzondere omstandigheden gesteld dat bij de minister (landelijk gezien) een groot aantal bezwaarschriften over de beëindiging van de LVV aanhangig is gemaakt, dat de minister eisers afzonderlijk wil horen, en dat de minister nog immer niet over de Groningse dossiers beschikt, terwijl daar wel om is verzocht. Hoewel de gemachtigde van eisers de noodzaak van een langere beslistermijn heeft betwist, is de rechtbank van oordeel dat de minister in de praktijk in de gelegenheid moet worden gesteld om tot een zorgvuldige inhoudelijke behandeling van de bezwaren te komen. Het komt de rechtbank voor, dat daar een langere termijn dan twee weken voor nodig is, en ook moeten de Groningse dossiers voorhanden zijn. De rechtbank bepaalt in deze zaken daarom dat de nieuwe beslistermijn zes weken bedraagt. De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding voor een nog langere termijn in verband met het afzonderlijk horen van eisers, omdat de gemachtigde heeft aangegeven dat het horen in bezwaar niet nodig is.

7.2. In de zaken waarin na het verstrijken van de bezwaartermijn eerst op 18, 19 en 20 maart 2025 bezwaar is ingediend, heeft de minister geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht. De rechtbank bepaalt in deze zaken daarom dat de minister uiterlijk binnen twee weken na verzending van de uitspraak in die zaken een besluit moet nemen.

Dwangsommen

8.  Naar het oordeel van de rechtbank hangen de bezwaarschriften van eisers inhoudelijk zodanig met elkaar samen, dat redelijke toepassing van de artikelen 4:17, eerste lid, en 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat het bestuursorgaan slechts één dwangsom heeft verbeurd of kan verbeuren. Namens eisers is dit op zitting erkend.

8.1. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat de minister een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijnen overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. De omvang en de hoogte van deze bedragen is overigens ook niet tussen partijen in geschil.

8.2. Op grond van artikel 4:17 van de Awb en gelet op het verzoek van eisers daartoe, stelt de rechtbank vast dat de minister een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. Omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-.

Proceskosten

9.  Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. De minister moet deze vergoeding betalen. De rechtbank beschouwt de zaken als samenhangend, omdat deze gelijktijdig zijn behandeld en de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn geweest. Dat betekent dat er één vergoeding wordt uitgesproken, in het totaal van 78 zaken. Wel geldt een hogere wegingsfactor omdat het meer dan vier zaken betreft.[11] De rechtbank stelt de proceskostenveroordeling vast op € 1.360,50 (1,5 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1,5 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 907,-, bij een wegingsfactor 0,5). De minister hoeft geen griffierecht aan eisers te vergoeden, omdat zij hiervan zijn vrijgesteld. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is op 31 juli 2025 gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Beroepen niet tijdig beslissen, op bezwaarschrift ingediend op 29 december 2024 AWB 25/11363

Beroepen niet tijdig beslissen op bezwaarschrift, ingediend op 30 december 2024 AWB 25/11364, AWB 25/11365, AWB 25/11366, AWB 25/11367, AWB 25/11369, AWB 25/11370, AWB 25/11371, AWB 25/11372, AWB 25/11373, AWB 25/11374, AWB 25/11375, AWB 25/11377, AWB 25/11379, AWB 25/11380, AWB 25/11381, AWB 25/11390, AWB 25/11392, AWB 25/11393, AWB 25/11395, AWB 25/11397, AWB 25/11401, AWB 25/11403, AWB 25/11405, AWB 25/11406

Beroepen niet tijdig beslissen, op bezwaarschrift ingediend op 10 januari 2025 AWB 25/11384 en AWB 25/11385

Beroepen niet tijdig beslissen, op bezwaarschrift ingediend op 15 januari 2025 AWB 25/11383, AWB 25/11387, AWB 25/11407, AWB 25/11408, AWB 25/11409, AWB 25/11410, AWB 25/11411, AWB 25/11412, AWB 25/11414, AWB 25/11417, AWB 25/11418

Beroepen niet tijdig beslissen, op bezwaarschrift ingediend op 18 maart 2025 AWB 25/11425, AWB 25/11459, AWB 25/11460, AWB 25/11462, AWB 25/11463, AWB 25/11464, AWB 25/11465, AWB 25/11466, AWB 25/11467, AWB 25/11468, AWB 25/11469, AWB 25/11481, AWB 25/11482, AWB 25/11484, AWB 25/11485, AWB 25/11486

Beroepen niet tijdig beslissen, op bezwaarschrift ingediend op 19 maart 2025 AWB 25/11426, AWB 25/11428, AWB 25/11429, AWB 25/11431, AWB 25/11433, AWB 25/11434, AWB 25/11435, AWB 25/11436, AWB 25/11438, AWB 25/11440, AWB 25/11490, AWB 25/11491, AWB 25/11493

Beroepen niet tijdig beslissen, op bezwaarschrift ingediend op 20 maart 2025 AWB 25/11442, AWB 25/11443, AWB 25/11444, AWB 25/11445, AWB 25/11447, AWB 25/11448, AWB 25/11449, AWB 25/11451, AWB 25/11455, AWB 25/11456, AWB 25/11458

Zaaknummers die door de rechtbank zijn afgeboekt als ten onrechte ingeschreven AWB 25/11439 en AWB 25/11461

Zie de samenwerkingsafspraken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake de LVV van 29 november 2018; en het besluit van deze staatssecretaris van 25 maart 2019, nr. 2540879, houdende verlening van mandaat en machtiging LVV (Mandaatbesluit en machtiging LVV), Staatscourant 2019, 18281. Zie ook het Convenant Pilot-LVV van het gemeentebestuur van Groningen.

Zie de kamerbrief van 5 september 2024, Kamerstukken II 2023/24, 19 637, nr. 3272; en het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 29 november 2024, nr. 5868806, houdende intrekking van het Mandaatbesluit en machtiging LVV, Staatscourant 2024, 40224.

Artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.

De Algemene wet bestuursrecht.

Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2787.

Zie het besluit van 29 november 2024, nr. 5868806 over de intrekking van het Mandaatbesluit en machtiging LVV, Staatscourant 2024, 40224.

Op grond van artikel 72, derde lid, van de Awb.

Zie de termijn in artikel 69 van de Vw 2000.

Op grond van artikel 8:7, derde lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 6 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak en artikel 21b van de Wet op de rechtelijke organisatie.

De Vreemdelingenwet 2000.

Zie artikel 3 en paragraaf C2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.


Voetnoten

Artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.

De Algemene wet bestuursrecht.

Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2787.

Zie het besluit van 29 november 2024, nr. 5868806 over de intrekking van het Mandaatbesluit en machtiging LVV, Staatscourant 2024, 40224.

Op grond van artikel 72, derde lid, van de Awb.

Zie de termijn in artikel 69 van de Vw 2000.

Op grond van artikel 8:7, derde lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 6 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak en artikel 21b van de Wet op de rechtelijke organisatie.

De Vreemdelingenwet 2000.

Zie artikel 3 en paragraaf C2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.