Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:13755 - Rechtbank Den Haag - 21 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1375521 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

uitspraak

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.29083 uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

en

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. J.W.F. Mennick , als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.K. Abashidze. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

  1. Eiser stelt van Georgische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1985.

  2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:

3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan; 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken; 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;

3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser: 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid; 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft; 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

  1. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet bestreden. De rechtbank ziet ambtshalve toetsend verder geen aanleiding om de overgebleven gronden onvoldoende te vinden om de maatregel te dragen.

  2. Eiser heeft aangevoerd dat de staandehouding onrechtmatig is geweest. Eiser lag op een bank in Amsterdam te slapen, of hij was even weggedommeld, en is vervolgens wakker gemaakt vanwege slapen in de openbare ruimte, maar volgens een bericht van NOS- Nieuws wordt slapen in de openbare ruimte niet meer beboet. Volgens eiser houdt dit in dat je dan met rust moet worden gelaten, je mag mensen niet meer wakker maken om ze een boete te geven. Dit maakt de staandehouding onrechtmatig.

  3. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser lag te slapen op de openbare weg, waarna hij door de verbalisant wakker is gemaakt, is aangesproken en naar een identiteitsbewijs is gevraagd. Vervolgens bleek dat eiser geen rechtmatig verblijf had en verwijderbaar was.

  4. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder andere de uitspraken van 26 juli 2001 (ECLI:NL:RVS:2001:AD6144) en van 17 juni 2002 (ECLI:NL:RVS:2002:AE6646)) is het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. De bevoegdheid van de bijzondere rechter in vreemdelingenzaken is in de Vw beperkt tot de beoordeling van op die wet gebaseerde vrijheidsbeperking en vrijheidsontneming. Die wet biedt de rechtbank derhalve geen ruimte om zich een oordeel te vormen over de rechtmatigheid van aan de bewaring voorafgaande aanwending van strafrechtelijke bevoegdheden. Daartoe moet men zich wenden tot de terzake van toetsing van strafvorderlijk optreden aangewezen rechter of tot een rechter met algemene bevoegdheid.

Eerst indien de onrechtmatigheid van de aanwending van zodanige bevoegdheden door een daartoe bevoegde rechter is vastgesteld, dient de daarop aansluitende bewaring onrechtmatig te worden geacht, indien de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de door de onrechtmatige vrijheidsontneming geschonden belangen.

  1. De rechtbank is van oordeel dat eiser is aangesproken en staande gehouden op het slapen op de openbare weg, wat is verboden op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Amsterdam. Pas nadat uit navraag was gebleken dat eiser niet rechtmatig in Nederland was en kon worden uitgezet, is met de staandehouding op grond van artikel 50, eerste lid van de Vw sprake geweest van aanwending van vreemdelingrechtelijke bevoegdheden, zodat de rechtbank niet bevoegd is om te oordelen over de staandehouding op grond van overtreding van de APV. Dat een dergelijke overtreding volgens het overgelegde bericht van NOS-Nieuws niet meer wordt beboet, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel, nu niet nader is onderbouwd dat de betreffende bepaling uit de APV is geschrapt en daarmee niet aannemelijk is gemaakt dat er

geen wettelijke grondslag was voor het wakker maken en aanspreken op grond van het slapen op de openbare weg. De rechtbank ziet daarom ook geen grond voor het oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat op dat moment vreemdelingrechtelijke bevoegdheden zijn aangewend. Deze beroepsgrond slaagt niet.

  1. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij op een onjuiste grondslag is opgehouden: op het moment van de vreemdelingrechtelijke staandehouding was duidelijk wie hij was, zodat hij had moeten worden opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. Hij is echter opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid van de Vw. De minister heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de grondslag van de ophouding inderdaad artikel 50, derde lid had moeten zijn.

  2. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat eiser op een onjuiste grondslag is overgebracht en opgehouden. Een dergelijk gebrek leidt echter eerst tot opheffing van de maatregel als de belangen van de vreemdeling om zijn uitzetting in vrijheid af te wachten groter zijn dan de belangen van de minister om eiser in bewaring te houden totdat hij kan worden uitgezet. De rechtbank overweegt hierbij dat eiser eerder is uitgezet, dat hij eerder met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij heeft verklaard niet mee te willen werken aan zijn uitzetting. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de belangen van de minister zwaarder wegen dan die van eiser, zodat deze beroepsgrond niet slaagt. De rechtbank ziet hierin echter wel aanleiding voor het toekennen van een proceskostenveroordeling.

  3. Eiser heeft nog aangevoerd dat de minister onvoldoende voortvarend handelt bij de uitzetting van eiser en dat er geen zicht op uitzetting is.

  4. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat de minister op 7 juli 2025 een terugnameverzoek heeft ingediend bij de Georgische autoriteiten. Hierop is nog geen reactie gevolgd. Een door eiser geopperde mogelijkheid tot overdracht aan België is volgens de verklaring van de minister ter zitting niet aan de orde omdat eiser eerder op grond van de Dublinverordening door Nederland van België is overgenomen. Dit is door eiser niet bestreden. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat op dit moment niet kan worden geoordeeld dat de minister de uitzetting van eiser onvoldoende voortvarend ter hand neemt. Deze beroepsgrond slaagt niet.

  5. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat er voor eiser geen sprake zou zijn van zicht op uitzetting naar Georgië. Tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling heeft eiser desgevraagd bevestigd dat hij eerder, na een in 2015 ingediende en later afgewezen asielaanvraag is uitgezet naar Georgië. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou blijken dat dit nu anders zou zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet.

  6. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.

  7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

  8. Gelet op het in rechtsoverweging 9 geconstateerde gebrek veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

21 juli 2025

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.