ECLI:NL:RBDHA:2025:13530 - Rechtbank Den Haag - 24 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.24017, NL25.24022 en NL25.24025
[naam],
V-nummer: [nummer],
[naam],
V-nummer: [nummer],
[naam],
V-nummer: [nummer],
[naam],
V-nummer: [nummer],
[naam],
V-nummer: [nummer],
[naam],
V-nummer: [nummer],
[naam],
V-nummer: [nummer],
gezamenlijk: eisers, (gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister.
Inleiding
- Deze uitspraak gaat over de beroepen die eisers hebben ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de asielaanvragen van 1 juli 2023.
1.1. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting.
Beoordeling door de rechtbank
Zijn de beroepen ontvankelijk en kennelijk gegrond?
-
Met het besluit van 17 september 2023 heeft de minister de asielaanvragen van eisers buiten behandeling gesteld. De Afdeling
[2] heeft in haar uitspraak van 4 maart 2024[3] bepaald dat een besluit om een asielaanvraag niet in behandeling te nemen niet een definitief besluit is op de aanvraag. Als de Dublinoverdracht niet tijdig heeft plaatsgevonden en Nederland alsnog de verantwoordelijke lidstaat wordt, betekent het oorspronkelijke buiten behandeling laten van de asielaanvraag niet dat hiermee de (eerste) aanvraag definitief is afgedaan. Met het verantwoordelijk worden valt de aanvraag weer open, zodat de minister die alsnog inhoudelijk moet behandelen. Een nieuwe aanvraag na een besluit om de eerste aanvraag niet in behandeling te nemen is geen nieuw verzoek, maar betreft nog steeds het eerste verzoek. Dit betekent dat de minister, ondanks de op 12 december 2023 ingediende opvolgende asielaanvragen, alsnog op de asielaanvragen van 1 juli 2023 moet beslissen. -
Uit de stukken in het dossier blijkt dat Nederland na uitstel van overdracht, met ingang van 6 maart 2024 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers.
[4] De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn om op de aanvraag te beslissen is verstreken.[5] Eisers hebben de minister, na het verstrijken van de termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen.[6] Dat heeft de minister niet gedaan en eisers hebben vervolgens beroep ingesteld.[7] -
De beroepen zijn ontvankelijk en kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
-
De minister moet alsnog een besluit nemen op de aanvragen.
[8] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’.[9] -
De rechtbank oordeelt dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden
[10] is overschreden een kortere beslistermijn passend is. Dit betekent dat de minister binnen een termijn van acht weken een besluit moet nemen. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
-
De rechtbank legt alleen een rechterlijke dwangsom op.
[11] -
De rechtbank bepaalt in deze zaken dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvragen neemt, de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,- (beide voor de gezamenlijke zaken).
[12]
Conclusie en gevolgen
-
De beroepen zijn kennelijk gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de minister acht weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen. Doet de minister dat niet, dan is zij aan eisers een gezamenlijke dwangsom verschuldigd.
-
De minister moet de door eisers gemaakte proceskosten vergoeden. De rechtbank stelt vast dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
[13] De rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon, waarbij de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50.[14]
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
ECLI:NL:RVS:2024:881.
Artikel 42, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder a, van de Awb.
Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
Artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
ECLI:NL:RVS:2020:1560.
Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353.
Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepsschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.