ECLI:NL:RBDHA:2025:13121 - Rechtbank Den Haag - 18 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.30439
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en
(gemachtigde: [gemachtigde]).
Procesverloop
Verweerder heeft op 2 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapport overgelegd.
Verweerder heeft op 3 juli 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 17 juli 2025.
Overwegingen
-
Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1991 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
-
Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
-
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was.
[2] Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of sinds 30 april 2025 het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. -
De rechtbank merkt allereerst ambtshalve het volgende op. Het beroepschrift is op 9 juli 2025 ingediend. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Vw sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval het vooronderzoek uiterlijk op 16 juli 2025 had moeten sluiten. Het vooronderzoek is echter op 17 juli 2025 gesloten. Gelet hierop is de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw overschreden.
-
De overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw is in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen. Niettemin is sprake van een voortvarende beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM
[3] , omdat de rechtbank uitgaat van een periode van 21 dagen tussen het instellen van het beroep en de uitspraak bij een zaak van geringe complexiteit.[4] Aangezien deze termijn niet is overschreden, ziet de rechtbank geen aanleiding om het voortduren van de maatregel van bewaring reeds hierom onrechtmatig te achten. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat zij uitspraak doet op het vervolgberoep binnen een week nadat zij het vooronderzoek op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw had moeten sluiten.[5] Dit betekent dat eiser als gevolg van de termijnoverschrijding niet in zijn belangen is geschaad. -
Eiser heeft op 13 maart 2025 een herhaalde asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 9 april 2025 is deze asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep hiertegen is bij uitspraak van 23 mei 2025
[6] ongegrond verklaard, zodat verweerder de maatregel van bewaring niet tijdig heeft omgezet dan wel opgeheven, aldus eiser. -
In het arrest Gnandi
[7] en de beschikking C., J. en S.[8] heeft het Hof van Justitie onder meer geoordeeld dat de Terugkeerrichtlijn[9] de mogelijkheid biedt om gelijktijdig met de afwijzing van een asielaanvraag een terugkeerbesluit op te leggen. Voorwaarde daarbij is wel dat de betrokken lidstaat waarborgt dat het rechtsmiddel tegen het besluit waarbij dat verzoek is afgewezen ten volle doeltreffend is.[10] De Afdeling[11] heeft hieruit afgeleid dat een vreemdeling, nadat de asielaanvraag ongegrond is verklaard, gedurende de rechtsmiddelentermijn procedureel rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw.[12] In deze periode mag de maatregel van bewaring worden voortgezet op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw. De rechtbank stelt vast dat eiser in elk geval rechtmatig verblijf had tot het moment dat de hoger beroepstermijn ongebruikt was verstreken. -
De rechtbank stelt verder vast dat eiser tot en met 30 mei 2025 de tijd had om in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak van 23 mei 2025.
[13] Nu eiser niet in hoger beroep is gegaan, was verweerder dan ook gehouden om vanaf 31 mei 2025 de grondslag van de maatregel van bewaring te wijzigen dan wel de maatregel van bewaring op te heffen. Verweerder heeft hier 48 uur de tijd voor.[14] Nu verweerder pas op 3 juli 2025 de maatregel van bewaring heeft opgeheven, is de rechtbank van oordeel dat de voortduring van de maatregel van bewaring vanaf 2 juni 2025 onrechtmatig was. Om die reden is het beroep gegrond. -
Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank zal een schadevergoeding toekennen voor 32 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende maatregel, tot een bedrag van € 3.200: te weten 32 x € 100 (verblijf detentiecentrum).
-
De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb
[15] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan op 18 juli 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Rb Den Haag (zittingsplaats Middelburg) 6 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:7716.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
EHRM 9 januari 2003, (JV 2003/129) (arrest Kadem).
Artikel 96, tweede lid, van de Vw.
Rb Den Haag 23 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10545.
HvJEU 19 juni 2018, ECLI:EU:C:2018:46.
HvJEU 5 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:544.
Richtlijn 2008/115/EG.
ABRvS 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1710.
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
ABRvS 15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3442.
Op grond van artikel 69, tweede lid, aanhef en onder d, van de Vw.
ABRvS 27 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:504.
Besluit proceskosten bestuursrecht.