ECLI:NL:RBDHA:2025:12605 - Rechtbank Den Haag - 14 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.29118
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. D. Matadien),
en
(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
- Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1997 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
Redelijk vermoeden van illegaal verblijf en staandehouding
-
Eiser voert aan dat niet getoetst kan worden of sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, omdat het vertrekdossier van DT&V
[2] waarop dit zou zijn gebaseerd niet is overgelegd. Verder is in het proces-verbaal van staandehouding een ander persoon genoemd, zodat dit leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. -
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van staandehouding van 30 juni 2025 blijkt dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en niet of onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn terugkeer naar Nigeria. Reeds hierom is voldoende duidelijk geworden dat en waarom sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Dat het vertrekdossier van DT&V niet in het dossier bevindt, maakt dit niet anders. De naam, anders dan die van eiser, die eenmalig in het proces-verbaal van staandehouding van 30 juni 2025 is genoemd, merkt de rechtbank op als kennelijke verschrijving nu uit alle andere onderdelen van het proces-verbaal voldoende blijkt dat het om eiser gaat en hij is staande gehouden.
Ophouding
-
Verder voert eiser aan dat de ophouding op onjuiste grondslag heeft plaatsgevonden. Hij is opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw, maar dit moet artikel 50, tweede lid, van de Vw zijn. Eiser beschikt namelijk niet over enige identiteitsdocumenten, zodat zijn identiteit niet kan worden vastgesteld.
-
Anders dan eiser stelt, is de rechtbank van oordeel dat de ophouding op een juiste grondslag heeft plaatsgevonden. Middels een machtiging tot binnentreden is eiser staande gehouden in zijn kamer op het AZC.
[3] Hoewel eiser niet beschikt over identiteitsdocumenten blijkt uit de machtiging tot binnentreden en het proces-verbaal van staandehouding dat zijn identiteit en verblijfsrechtelijke positie bij verweerder bekend was, zodat hij op de juiste grondslag is opgehouden.
Maatregel van bewaring
- In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden
[4] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
En als lichte gronden
-
Eiser betwist alle zware en lichte gronden. Hiertoe voert hij aan dat hij als asielzoeker naar Nederland is gekomen en daarom deze gronden niet kunnen worden tegengeworpen. Eiser vreest voor terugkeer naar Nigeria en stelt dat zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende betrokken zijn bij de tegenwerping van deze gronden. Verder zijn de door eiser verstrekte gegevens gebruikt bij de LP
[6] procedure, welke juist zijn. Tot slot heeft eisers veroordeling te maken met zijn psychische gesteldheid en staat dit los van het risico op onttrekking aan het toezicht. -
Verweerder heeft op zitting de lichte grond 4e laten vallen.
-
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling
[7] volgt dat voor het opleggen van onder meer de zware gronden 3a en 3c alleen is vereist dat deze gronden feitelijk juist zijn en dat verweerder daarop – als dat het geval is – geen nadere toelichting op hoeft te geven.[8] De rechtbank is van oordeel dat verweerder in ieder geval terecht de zware grond 3a en 3c aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Deze zware gronden zijn feitelijk juist en voldoende toegelicht om aan te nemen dat sprake is van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
Voortvarend handelen
-
Verder voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt, omdat hij lang op een AZC heeft verbleven. Verweerder had, gelet op zijn medische omstandigheden, dan ook eerder handelingen kunnen verrichten.
-
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend handelt. Verweerder dient vanaf de oplegging van de maatregel van bewaring voortvarend te handelen. Om die reden wordt geen reden gezien dat verweerder vanwege eisers gestelde medische omstandigheden, welke niet zijn onderbouwd, eerder uitzettingshandelingen heeft moeten verrichten. Daarnaast heeft verweerder op 3 juli 2025 geprobeerd een vertrekgesprek met eiser te voeren, maar heeft eiser geweigerd hieraan deel te nemen.
Lichter middel
-
Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een plaatsing op een VBL.
[9] Eiser heeft medische problemen en krijgt op een VBL behandeling hiervoor. Het detentiecentrum Rotterdam heeft een strikt regime, waardoor zijn psychische gesteldheid wordt verergerd. Verder voldoet het detentiecentrum Rotterdam niet aan artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.[10] -
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kon worden toegepast. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd voldoende zijn om een risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Daarnaast heeft eiser verklaard niet terug te willen gaan naar Nigeria.
[11] Verder heeft verweerder bij de belangenafweging terecht overwogen dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische zorg in de vrije maatschappij. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. -
Verder volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat het detentiecentrum Rotterdam als een speciale inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn kan worden aangemerkt.
[12] In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding nu anders te oordelen.
Ambtshalve toets
- Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
-
Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
-
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond; en wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 14 juli 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Dienst Terugkeer & Vertrek.
Asielzoekerscentrum.
Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Laissez-passer.
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
Vrijheidsbeperkende locatie.
Richtlijn 2008/115/EG.
Proces-verbaal van gehoor van 30 juni 2025, p. 4 van 6.
ABRvS 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2663 en 21 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2103.