Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 24/965

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Verspaandonk)

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. L. Catakli).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).

1.1. Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 28 augustus 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 december 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

1.2. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over? 2. Eiseres heeft de Surinaamse nationaliteit. Zij is in 2022 naar Nederland gekomen en heeft besloten hier te willen blijven. Zij heeft bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voor haar en haar kind een verblijfsvergunning aangevraagd met het verblijfsdoel ‘familie en gezin’. De IND heeft deze aanvraag met het besluit van 19 augustus 2022 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 3 januari 2023 het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en de IND verboden om eiseres en haar kind uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.

2.1. Op 19 augustus 2022 heeft eiseres een aanvraag om bijstand ingediend. Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, afgewezen. Volgens het college had eiseres ten tijde van de aanvraag geen verblijfstitel die recht geeft op bijstand. Het beroep van eiseres op dringende redenen slaagt volgens het college niet, omdat artikel 16, tweede lid, van de Pw in de situatie van eiseres van toepassing is. Omdat eiseres geen recht heeft op bijstand, komt zij ook niet in aanmerking voor leenbijstand.

Wat vindt eiseres in beroep?

3. Eiseres betoogt dat zij ten tijde van de aanvraag procedureel rechtmatig verblijf had. Daarnaast is sprake van dringende redenen om haar alsnog een bijstandsuitkering te verstrekken. Eiseres zit sinds haar verblijf in Nederland zonder enige vorm van inkomen. Zij heeft een minderjarig kind en er is een tweede kind op komst. Het college past artikel 16 van de Pw te rigide toe en verliest daarmee de menselijke maat uit oog.

Wat is het beoordelingskader?

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Wat oordeelt de rechtbank?

5. De rechtbank is van oordeel dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.

5.1. De te beoordelen periode loopt van 19 augustus 2023 (datum aanvraag) tot en met 28 augustus 2023 (datum primaire besluit).

5.2. Niet in geschil is dat eiseres in de te beoordelen periode geen rechtmatig verblijf in Nederland houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Zij kan daarom niet grond van artikel 11, tweede lid, van de Pw met een Nederlander gelijk worden gesteld.

5.3. Met haar betoog dat sprake is van procedureel rechtmatig verblijf doet eiseres een beroep op artikel 11, derde lid, onder b, van de Pw. Dit betoog slaagt niet, omdat daarvoor is vereist dat eiseres eerder rechtmatig verblijf dient te hebben gehad in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vw 2000. Deze situatie doet zich hier niet voor. Alleen al daarom voldoet eiseres niet aan de voorwaarden om op grond van artikel 11, derde lid, onder b, van de Pw met een Nederlander gelijk te worden gesteld.

5.4. Het betoog dat sprake is van dringende redenen om alsnog voor een bijstandsuitkering in aanmerking te komen, slaagt evenmin. Artikel 16, tweede lid, van de Pw bepaalt namelijk dat artikel 16, eerste lid, van de Pw, dat bijstandverlening in afwijking van paragraaf 2.2 mogelijk maakt indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken, niet van toepassing is op andere vreemdelingen dan de vreemdelingen, genoemd in artikel 11, tweede en derde lid, van de Pw.[1] Zoals hiervoor overwogen, is artikel 11, tweede en derde lid, van de Pw niet op eiseres van toepassing. Dat het college volgens eiseres de menselijke maat uit het oog verliest, vormt geen reden voor een ander oordeel. Het betoog van eiseres komt er in feite op neer dat het college ook buiten het wettelijk kader om verplicht zou moeten worden enige vorm van bijstand te verstrekken. De wetgever heeft de categorieën vreemdelingen, die op grond van het in artikel 11 van de Pw opgenomen koppelingsbeginsel geen recht op bijstand hebben, uitdrukkelijk buiten het bereik van de in artikel 16, eerste lid, van de Pw opgenomen hardheidsclausule gebracht. Gelet op het primaat van de wetgever en teneinde een door de wetgever ongewenste doorkruising van het vreemdelingenbeleid te voorkomen, kan ten aanzien van vreemdelingen als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de Pw, het beroep op de menselijke maat niet met toepassing van de Pw gestalte worden gegeven. Eiseres dient zich te wenden tot het bestuursorgaan dat belast is, of de bestuursorganen die belast zijn met de uitvoering van wettelijk geregelde voorzieningen voor vreemdelingen.[2]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Vreemdelingenwet 2000

Artikel 8 De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:

a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;

(…)

in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;

(…)

in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;

(…)

Participatiewet Artikel 11

a. ter uitvoering van een verdrag dan wel van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, of b. indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h, van die wet en zij aan de in die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden voldoen. (…)

Artikel 16

Besluit gelijkstelling vreemdelingen Participatiewet, IOAW en IOAZ

Artikel 1

1. Voor de toepassing van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt met een Nederlander gelijkgesteld de vreemdeling die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000:

a. voor de beëindiging van dit verblijf een aanvraag heeft ingediend om voortgezette toelating, of b. binnen de termijn, genoemd in artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, of, buiten die termijn, in geval artikel 6.11 van de Algemene wet bestuursrecht toepassing heeft gevonden, bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen intrekking van de toelating in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000.

2. De gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, eindigt zodra:

a. onherroepelijk op de aanvraag, het bezwaar of het beroep is beslist, of b. de uitzetting van de vreemdeling is gelast, tenzij die uitzetting ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 of op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven.

Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1623.

Vergelijk de uitspraken van de CRvB van 31 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3738 en van 9 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:208.


Voetnoten

Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1623.

Vergelijk de uitspraken van de CRvB van 31 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3738 en van 9 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:208.