ECLI:NL:RBDHA:2025:12173 - Rechtbank Den Haag - 9 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49214
geboren op [datum] , van Nigeriaanse nationaliteit, V-nummer: [nummer] , (gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en
(gemachtigde: mr. Ö. Sari).
- Deze uitspraak gaat over de intrekking van eisers verblijfsvergunning op grond van de Verblijfsregeling Mensenhandel met terugwerkende kracht per 2 juni 2023 en de afwijzing van zijn aanvraag tot wijziging van het doel van zijn verblijfsvergunning naar ‘humanitair niet-tijdelijk’. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan.
Procesverloop
- Eiser heeft op 18 november 2022 aangifte van mensenhandel gedaan. In het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel heeft de minister eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ voor de periode van 13 december 2022 tot 13 december 2023. Op 2 juni 2023 heeft de Officier van Justitie (OvJ) besloten de zaak op te leggen en niet over te gaan tot vervolging naar aanleiding van de aangifte van mensenhandel, omdat er onvoldoende bewijs is.
2.1. De minister heeft met het besluit van 6 december 2023 de verblijfsvergunning van eiser in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel ingetrokken en de aanvraag van eiser tot wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning naar ‘humanitair niet-tijdelijk’, afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 november 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de intrekking van de verblijfsvergunning en de afwijzing van de wijziging gebleven.
2.2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 7 januari 2025 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend.
2.3. De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2025, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep
Beoordeling door de rechtbank
Intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht 3. Eiser is het niet eens met de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier met terugwerkende kracht in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel. Hij stelt hiertoe dat hij helemaal geen rekening heeft hoeven houden met een intrekking met terugwerkende kracht.
3.1. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het stelsel van de Vw
4.1. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 16, eerste lid, van de Vw staat onder welke omstandigheden een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 kan worden afgewezen. In artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw staat dat de aanvraag kan worden afgewezen als de vreemdeling niet beschikt over een geldig grensoverschrijdingsdocument. Uit artikel 3.51, vierde lid, van het Vb in samenhang gelezen met artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder f, van het VV
4.2. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet beschikte over een geldig document voor grensoverschrijding (paspoort). Het niet beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding vormt een zelfstandige grond voor afwijzing van de aanvraag van eiser. Voor zover eiser stelt dat het mensenhandelrelaas moet worden beoordeeld in het kader van het paspoortvereiste, overweegt de rechtbank dat de minister met het besluit van 7 december 2018 het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig heeft geacht. Daarbij is ook beoordeeld of eiser bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Het door eiser ingesteld beroep tegen dat besluit is bij uitspraak van 4 februari 2020 door deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, ongegrond verklaard.
4.3. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister in het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser niet wordt vrijgesteld van het vereiste te beschikken over het paspoort dan wel hem dit vereiste tijdelijk niet tegen te werpen. De minister heeft in dit verband mogen stellen dat, nu eisers asielrelaas niet geloofwaardig is geacht, niet is komen vast te staan dat zijn terugkeer naar Nigeria een schending oplevert van artikel 3 van het EVRM. Anders dan eiser stelt, heeft de minister terecht het paspoortvereiste aan eiser tegengeworpen. Dat eiser al zeven jaar in Nederland is en bij [naam organisatie] verblijft en dat bij hem, naar hij stelt, sprake is van ernstige psychiatrische problemen, heeft de minister niet op een ander standpunt hoeven brengen. Eiser heeft niet met medische stukken aannemelijk gemaakt dat de gestelde psychiatrische problemen te maken heeft met wat hij in Nigeria heeft meegemaakt. De minister heeft op de zitting gesteld dat eiser in 2020 is gepresenteerd bij de Nigeriaanse ambassade en dat hij toen heeft verklaard uit Guinee te komen. Verder heeft de minister op de zitting gesteld dat eiser geen poging heeft ondernomen om aan een paspoort te komen. Daarbij heeft zij gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2018.
Hoorplicht 5. Eiser voert aan dat de minister hem in de bezwaarprocedure had moeten horen. Gelet op wat in de bezwaarprocedure is aangevoerd, kon op voorhand niet worden gezegd dat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander besluit.
5.1. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. De minister mag slechts van het horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit van de minister in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
NL24.49216.
Vreemdelingenwet 2000.
Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1044.
Vreemdelingenbesluit 2000.
Zie paragraaf B8/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Voorschrift Vreemdelingen 2000.
NL19.116.
Posttraumatische stresssyndroom.
ECLI:NL:RVS:2025:1996.
ECLI:NL:RVS:2018, onder 2.1 en 2.2.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.