Terug naar bibliotheek
Hoofdstuk 3. Verblijf
Afdeling 2. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier
Paragraaf 1. Verlening onder beperking en voorschriften
Subparagraaf 5. Verlening onder beperking
Artikel 3.51

Artikel 3.51

Laatste versie

1. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan onder een beperking, verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan de vreemdeling, die:

a. vijf jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking, genoemd onder 1°, of drie jaar in Nederland verblijft onder een beperking, genoemd onder 2° of 3°:

1°. verblijf als familie- of gezinslid van een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht; 2°. medische behandeling, voor zover die medische behandeling naar het oordeel van Onze Minister gedurende ten minste nog één jaar in Nederland noodzakelijk zal zijn; 3°. tijdelijke humanitaire gronden;

b. nadat zijn uitzetting op grond van artikel 64 van de Wet gedurende een jaar achterwege is gebleven, twee jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend metmedische behandeling, voor zover die medische behandeling naar het oordeel van Onze Minister gedurende ten minste nog één jaar in Nederland noodzakelijk zal zijn; c. houder is geweest van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht, indien de relatie tussen de vreemdeling en die persoon door het overlijden van die persoon is verbroken; d. een in Nederland geboren en getogen oud-Nederlander is; e. een meerderjarige, buiten Nederland geboren oud-Nederlander is, voor zover deze in een ander land woont dan dat waarvan hij onderdaan is en naar het oordeel van Onze Minister bijzondere banden heeft met Nederland; f. minderjarig is, voor zover in diens opvang en wettelijke vertegenwoordiging in Nederland is voorzien en die:

1°. tien jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, of als Nederlander, of 2°. vóór indiening van de aanvraag vijf jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, of als Nederlander, voor zover Nederland naar het oordeel van Onze Minister het meest aangewezen land is voor de vreemdeling;

g. in aanmerking komt voor de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet, mits hij niet eerder gebruik heeft gemaakt van de terugkeeroptie, zijn aanvraag tot wedertoelating is ontvangen binnen één jaar na de remigratie uit Nederland en hij direct voorafgaande aan de remigratie:

1°. als remigrant uit Nederland was geremigreerd op grond van de Remigratiewet; 2°. als meeremigerende partner van de remigrant gedurende drie achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf had als bedoeld in artikel 8 van de Wet of als Nederlander; 3°. als meeremigrerend minderjarig kind van de remigrant rechtmatig verblijf had als bedoeld in artikel 8 van de Wet of als Nederlander, ongeacht de duur daarvan, en tegelijkertijd met die remigrant om wedertoelating verzoekt, of 4°. als meeremigrerend minderjarig kind van de remigrant rechtmatig verblijf had als bedoeld in artikel 8 van de Wet of als Nederlander, ongeacht de duur daarvan, en zelfstandig om wedertoelating verzoekt indien hij binnen een jaar na remigratie meerderjarig is geworden;

h. ten minste één jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning als slachtoffer van mensenhandel die hiervan om zwaarwegende redenen geen aangifte kan of wil doen of anderszins geen medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar; i. ten minste één jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning als slachtoffer van eergerelateerd geweld of dreigend eergerelateerd geweld als bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, onder e; j. ten minste één jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning als slachtoffer van huiselijk geweld of dreigend huiselijk geweld als bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, onder f.

2. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, ten eerste, kan de verblijfsvergunning eveneens worden verleend, indien de vreemdeling:

a. onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de aanvraag twee jaar rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet heeft gehad als gezinslid van een houder van een door Onze Minister afgegeven Europese blauwe kaart, en b. op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven, als gezinslid van de in onderdeel a bedoelde houder van de Europese blauwe kaart ten minste vijf jaar legaal en ononderbroken verblijf heeft gehad op het grondgebied van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

3. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, ten eerste, kan de verblijfsvergunning eveneens worden verleend, indien de vreemdeling:

a. onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de aanvraag twee jaar rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet heeft gehad als gezinslid van een langdurig ingezetene met de aantekening «voormalig houder van een Europese blauwe kaart», en b. op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven, als gezinslid van de in onderdeel a bedoelde houder van de Europese blauwe kaart ten minste vijf jaar legaal en ononderbroken verblijf heeft gehad op het grondgebied van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

4. De verblijfsvergunning kan voorts worden verleend aan bij ministeriële regeling aangewezen categorieën vreemdelingen, anders dan bedoeld in het eerste en tweede lid. In de ministeriële regeling kunnen hierover nadere regels worden gesteld.

5. De aanvraag wordt niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder c en k, van de Wet. De aanvraag wordt evenmin afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder b, van de Wet, indien de aanvraag is ingediend door de in het eerste lid, onder d, bedoelde vreemdeling.

6. Artikel 3.80a is van toepassing op de in het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, en tweede lid bedoelde vreemdelingen.

7. Voor zover sprake is van verlening van de verblijfsvergunning, zijn de artikelen 3.77 en 3.78 niet van toepassing en zijn de artikelen 3.86 en 3.87 van overeenkomstige toepassing.

8. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, en onderdeel c, wordt onder persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht niet verstaan de houder van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

9. De vergunning onder de beperking, verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden, kan voorts worden verleend aan de vreemdeling op wie artikel 13 van Associatiebesluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie van toepassing is, indien:

a. aan hem de in artikel 3.31b bedoelde vergunning is verleend en hij uiterlijk op het moment waarop de geldigheidsduur van die vergunning verstrijkt, beschikt over een arbeidsplaats voor nog een jaar waarmee hij zelfstandig en duurzaam voldoende middelen van bestaan als bedoeld in de artikelen 3.73 tot en met 3.75 verwerft, of b. hij drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht, en is voldaan aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.

Rechtspraak waarin dit artikel wordt benoemd

8 uitspraken gevonden
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:13071 - Rechtbank Den Haag - 18 juli 2025

ECLI:NL:RBDHA:2025:1307118 juli 2025Dit wetsartikel wordt 6 keer genoemd in deze uitspraak
BestuursrechtVreemdelingenrecht, Bestuursprocesrecht
Internationaal PubliekrechtEuropees Recht
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15895 - Rechtbank Den Haag - 26 augustus 2025

ECLI:NL:RBDHA:2025:1589526 augustus 2025Dit wetsartikel wordt 4 keer genoemd in deze uitspraak
BestuursrechtVreemdelingenrecht, Bestuursprocesrecht
Internationaal PubliekrechtMensenrechten
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17057 - Rechtbank Den Haag - 9 juli 2025

ECLI:NL:RBDHA:2025:170579 juli 2025Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
BestuursrechtVreemdelingenrecht, Bestuursprocesrecht
Internationaal PubliekrechtMensenrechten
Raad van State2x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:RVS:2025:4046 - Raad van State - 27 augustus 2025

ECLI:NL:RVS:2025:404627 augustus 2025Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
BestuursrechtVreemdelingenrecht, Europees Bestuursrecht
Internationaal PubliekrechtEuropees Recht, Mensenrechten
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:12574 - Rechtbank Den Haag - 10 juli 2025

ECLI:NL:RBDHA:2025:1257410 juli 2025Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
BestuursrechtVreemdelingenrecht, Bestuursprocesrecht
Internationaal PubliekrechtEuropees Recht
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:12094 - Rechtbank Den Haag - 2 juli 2025

ECLI:NL:RBDHA:2025:120942 juli 2025Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Den Haag1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:RBDHA:2025:11572 - Rechtbank Den Haag - 1 juli 2025

ECLI:NL:RBDHA:2025:115721 juli 2025Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:12173 - Rechtbank Den Haag - 9 juli 2025

ECLI:NL:RBDHA:2025:121739 juli 2025Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
BestuursrechtVreemdelingenrecht, Bestuursprocesrecht