ECLI:NL:RBDHA:2024:9580 - Rechtbank Den Haag - 13 juni 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15031
[eiseres], v-nummer: [nummer 1],
[eiser], v-nummer: [nummer 2], eisers, (gemachtigde: mr. H.M. Schurink-Smit),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eisers hebben ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hen niet op tijd heeft beslist op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
Beoordeling door de rechtbank
Is het beroep van eisers ontvankelijk en gegrond?
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.
2.1. Het beroep is ontvankelijk en gegrond. De aanvraag is ontvangen door de staatssecretaris op 10 juli 2023 De rechtbank gaat daarom uit van de datum vermeld op de aanvraag. De staatssecretaris moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
3. Als de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist, moet de rechtbank een termijn van twee weken opleggen. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen.
Het fifo-principe
3.1. De staatssecretaris stelt in zijn verweerschrift dat hij momenteel kampt met achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen en bezwaarschriften in nareisprocedures. Daardoor is de wachttijd voor aanvragers sterk toegenomen. Om de verwerking van nareisaanvragen efficiënter en voorspelbaarder te maken, om recht te doen aan het principe dat degene die het langst wacht het eerste aan de beurt komt en om aanvragers op betrouwbare wijze te informeren over het moment waarop hun aanvraag in behandeling wordt genomen, hanteert de staatssecretaris per 15 januari 2024 het ‘first in first out-principe’ (fifo)-principe. Hierdoor wordt de aanvraag van eisers naar verwachting in januari 2025 in behandeling genomen. De staatssecretaris verzoekt de rechtbank daarom in de eerste plaats om de behandeling van het beroep aan te houden tot het moment dat de aanvraag in behandeling wordt genomen. Voor het geval de rechtbank dit verzoek niet inwilligt, verzoekt de staatssecretaris de rechtbank een zo ruim mogelijke beslistermijn op te leggen.
3.1.1. De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding af. De aard van de zaak verzet zich tegen aanhouding. Een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit vereist dat op korte termijn uitspraak wordt gedaan.
3.1.2. De rechtbank ziet in de nieuwe werkwijze van de staatssecretaris geen aanleiding om terug te komen of af te wijken van de in de uitspraak van 17 maart 2023 bepaalde termijnen.
De op te leggen beslistermijn in deze zaak
3.2. De rechtbank stelt daarom – ook in dit geval – een termijn vast die recht doet aan de in de uitspraak van 17 maart 2023 geformuleerde uitgangspunten. Uit de door partijen ingediende stukken valt niet af te leiden welke handelingen de staatssecretaris van plan is om in deze zaak te verrichten. De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat de staatssecretaris binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Dit ligt anders als de staatssecretaris binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en dat schriftelijk aan eisers meedeelt. In dat geval moet het besluit binnen twintig weken
Welke dwangsom legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
4. De rechtbank moet aan haar uitspraak een dwangsom verbinden.
4.1. De staatssecretaris verzoekt om de dwangsom van € 100 per dag met een maximum van € 7.500 te verlagen naar € 50 per dag met een maximum van € 7.500. Door deze verlaging zou het 150 dagen duren voor de rechterlijke dwangsom is volgelopen en kan daarna pas een volgend beroep niet-tijdig worden ingediend. Hiermee wil de staatssecretaris een verdere verstopping van het systeem, ook bij de rechtbanken, voorkomen en ervoor zorgen dat de staatskas niet met onnodig hoge kosten wordt opgezadeld. Volgens de staatssecretaris wordt met deze verlaging de financiële prikkel om te beslissen niet uitgeschakeld.
4.2. De rechtbank volgt het verzoek van de staatssecretaris niet. De door de rechtbank gehanteerde dwangsommen zijn gebaseerd op landelijk beleid.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de staatssecretaris de onder 3.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en de onder 4 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
5.1. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers ook een vergoeding voor hun proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Ook moet de staatssecretaris het door eisers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
Dit staat in artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
Rechtbank Den Haag, z.p. Arnhem, 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590.
Vergelijk artikel 8:55b van de Awb.
Vergelijk Rechtbank Den haag, z.p. Arnhem, 29 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:xxxx
ABRvS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
Vergelijk ABRvS 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209, r.o. 21.
Daarbij is rekening gehouden met een extra termijn van twaalf weken voor het nader onderzoek.
Dit staat in artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Beleidslijn van 25 maart 2020 van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht.