Uitspraak inhoud

vonnis

Afdeling Publiekrecht

Teams Strafrecht

Parketnummer: 13/177015-25

Datum uitspraak: 30 september 2025

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2000, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, ter terechtzitting opgegeven verblijfadres: [adres] [geboorteland] , momenteel gedetineerd in [detentieplaats] , hierna te noemen: verdachte.

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 september 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Firet, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.I. Keukens, naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

De verdenking komt er, samengevat, op neer dat verdachte wordt verweten dat hij:

feit 1 primair op 8 juni 2025 op het Muntplein in Amsterdam geprobeerd heeft politieagent [verbalisant 1] opzettelijk van het leven te beroven door met hoge snelheid op de politieauto waarin [verbalisant 1] zat, af te rijden; subsidiair tenlastegelegd als een poging zware mishandeling, meer subsidiair tenlastegelegd als bedreiging;

feit 2 primair op 8 juni 2025 op de Van Woustraat in Amsterdam geprobeerd heeft politieagent [verbalisant 2] opzettelijk van het leven te beroven door met hoge snelheid op de politiebus waarin [verbalisant 2] zat, af te rijden; subsidiair tenlastegelegd als een poging zware mishandeling, meer subsidiair tenlastegelegd als bedreiging;

feit 3 op 8 juni 2025 op de Van Woustraat in Amsterdam de plaats van het verkeersongeval dat hij had veroorzaakt heeft verlaten, terwijl hij wist of moest vermoeden dat aan de politiebus waarin [verbalisant 2] zat schade was toegebracht;

feit 4 primair op 8 juni 2025 in Amsterdam als bestuurder van een personenauto zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;

subsidiair op 8 juni 2025 in Amsterdam als bestuurder van een personenauto zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt;

feit 5 primair op 8 juni 2025 te Kessel in Duitsland, een personenauto heeft gestolen die toebehoorde aan een Duits verhuurbedrijf en/of [naam] ;

subsidiair op 8 juni 2025 te Amsterdam, een personenauto, die toebehoorde aan een Duits verhuurbedrijf en/of [naam] , heeft verduisterd.

De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd

3 Waardering van het bewijs

3.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie Ten aanzien van het onder 1 en 5 tenlastegelegde heeft de officier van justitie verzocht verdachte vrij te spreken. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 primair, 3 en 4 primair tenlastegelegde kan worden bewezen. Ten aanzien van feit 2 primair vindt de officier van justitie dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [verbalisant 2] , aangezien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden doordat verdachte met hoge snelheid frontaal op zijn voertuig had kunnen botsen. Indien de rechtbank dat niet volgt, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er op zijn minst een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel was; het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde.

3.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd. Voor feit 4 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het met forse snelheid rakelings langs een stilstaand politievoertuig rijden op het Muntplein (het vijfde gedachtestreepje).

De standpunten van de raadsvrouw – voor zover van belang voor de beoordeling van het bewijs, zullen hierna onder 3.3.2 worden besproken.

3.3. Het oordeel van de rechtbank

Inleiding

Verdachte wordt beschuldigd van meerdere feiten, die op 8 juni 2025 zouden zijn begaan tijdens een achtervolging door Amsterdam.

Op 8 juni 2025 krijgen surveillerende verbalisanten een melding dat een persoon in een Volkswagen Caddy op de A2 in de richting van Amsterdam rijdt en dat deze auto als gestolen geregistreerd staat. Later blijkt dat verdachte de bestuurder is van deze auto. Nabij Breukelen geven de verbalisanten een volgteken aan de bestuurder dat in eerste instantie wordt opgevolgd, maar later bij de afrit Abcoude plotseling wordt genegeerd. Daarop zetten de verbalisanten een achtervolging in tot in de binnenstad van Amsterdam. Uiteindelijk lukt het verbalisanten om verdachte te stoppen en aan te houden.

Feit 1 : vrijspraak poging tot doodslag c.q. zware mishandeling en bedreiging

De rechtbank is van oordeel, in lijn met de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw, dat het procesdossier onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde te komen, zodat verdachte hiervan wordt vrijgesproken. Er kan niet goed worden vastgesteld met welke snelheid verdachte langs de politieauto van verbalisant [verbalisant 1] heeft gereden. Bovendien veranderde verdachte zijn rijrichting op het moment dat hij op [verbalisant 1] afreed. Dit geldt als een contra-indicatie voor het vaststellen van voorwaardelijk opzet op dodelijk of zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte geen opzet heeft gehad op het bedreigen van [verbalisant 1] , zodat verdachte eveneens zal worden vrijgesproken van de meer subsidiair tenlastegelegde bedreiging.

Feit 2 : vrijspraak poging tot doodslag c.q. zware mishandeling

De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de onder 2 primair tenlastegelegde poging doodslag en subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling, omdat geen sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood, dan wel op zwaar lichamelijk letsel, laat staan dat verdachte die kans bewust aanvaard zou hebben.

De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er een aanmerkelijke kans bestond dat verbalisant [verbalisant 2] (hierna: [verbalisant 2] ) door het rijgedrag van verdachte gedood zou worden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.

[verbalisant 2] heeft verklaard dat hij zijn politiebus op de Van Woustraat in de richting van de Rijnstraat op de trambaan in tegengestelde richting neerzette om verdachte te stoppen. Rechts van zijn politiebus bevonden zich paaltjes die de twee trambanen van elkaar scheidden. Hij zag dat de auto van verdachte met zeer hoge snelheid op hem af kwam rijden. Hij hoorde via de portofoon dat de snelheid van die auto rond de 80 à 100 kilometer per uur lag. Hij heeft direct voorafgaand aan de aanrijding zijn politiebus een klein beetje weggestuurd. Verder wegsturen kon niet omdat daar paaltjes stonden. Volgens [verbalisant 2] heeft hij, doordat hij snel reageerde en zijn politiebus naar rechts wegstuurde, kunnen voorkomen dat er een frontale aanrijding zou plaatsvinden.

Of een frontale aanrijding daadwerkelijk is voorkomen doordat [verbalisant 2] op het laatste moment wegstuurde, kan echter zonder objectieve gegevens niet worden vastgesteld. De precieze verplaatsing van de politiebus door de stuurbeweging van [verbalisant 2] is niet komen vast te staan. Evenmin is komen vast te staan wat de snelheid van de auto van verdachte was op het moment dat hij in de richting van de politiebus reed. Dat [verbalisant 2] over de portofoon had gehoord wat de snelheid van verdachte op enig moment is geweest, is hiervoor onvoldoende. Dat geldt ook voor zijn eigen waarneming dat de snelheid ‘zeer hoog’ was. Dat de auto van verdachte de linkerspiegel en de linkerzijkant van de politiebus van [verbalisant 2] heeft geraakt, is uiteindelijk te weinig om vast te kunnen stellen dat [verbalisant 2] met zijn stuurbeweging een frontale aanrijding heeft voorkomen en daarmee een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank is daarom van oordeel dat het dossier te weinig informatie bevat om tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde te komen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

Feit 2 vrijspraak bedreiging

De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte geen opzet heeft gehad op het bedreigen van [verbalisant 2] , zodat verdachte eveneens zal worden vrijgesproken van het meer subsidiair tenlastegelegde. Voorstelbaar is dat [verbalisant 2] de situatie als heel bedreigend heeft ervaren. Maar het kennelijke doel van verdachte was om aan de politie te ontkomen die achter hem aanreed en om dat te bereiken langs de stilstaande politiebus van [verbalisant 2] te rijden. Zijn opzet was dan ook niet gericht op het bedreigen van [verbalisant 2] , maar op het ontsnappen aan de politie.

Feit 3 overtreden artikel 7 WVW

De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd.

Omdat verdachte het bewezenverklaarde feit heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering, voor deze bewezenverklaarde feiten met de in bijlage II genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.

Feit 4 overtreden artikel 5a WVW

Op grond van de genoemde bewijsmiddelen in bijlage II is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde feitelijke gedragingen heeft verricht.

De rechtbank moet in dit verband beoordelen of verdachte de verkeersregels heeft geschonden, of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, of hij dat opzettelijk heeft gedaan en of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.

De verkeersregels Verdachte wordt verweten dat hij de verkeersregels heeft geschonden. Daarbij gaat het volgens de tenlastelegging - onder meer - om het rijden in een auto door het centrum van Amsterdam met zeer hoge snelheid, over de trambaan tegen dan wel rakelings langs andere auto’s, dit terwijl hij vluchtte voor diverse politieauto’s. De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte, als bestuurder van de Volkswagen Caddy, die gedragingen heeft verricht. Deze gedragingen zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als schenden van de verkeersregels zoals bedoeld in artikel 5a WVW.

In ernstige mate Artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel, of het schenden van meerdere verkeersregels. In deze zaak gaat het om gedurende langere tijd schenden van meerdere voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de verkeersregels daarmee in ernstige mate heeft geschonden.

Opzettelijk Volgens de wetgever moet het opzet van de verdachte zowel zijn gericht op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten volgens de wetgever de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest. In deze zaak bestond het samenstel van gedragingen van verdachte erin dat verdachte – onder meer – uit het rijden op de trambaan, een tram inhalen en rakelings langs dan wel tegen auto’s aanrijden. Dit terwijl verdachte met een veel te hoge snelheid door het centrum van Amsterdam reed en, ondanks de inzet van meerdere politieauto’s, op de vlucht bleef. De politie heeft op een gegeven moment zelfs besloten de achtervolging af te breken omdat het te gevaarlijk werd. Het voertuig stopte pas nadat een politieauto hem had klemgereden waardoor hij werd gedwongen te stoppen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn die gedragingen, in onderlinge samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op een opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels. Verdachte moet er zich vanaf het begin bewust van zijn geweest dat hij de verkeersregels in ernstige mate schond en heeft deze ernstige schending van de verkeersregels willens en wetens gecontinueerd.

Gevaar te duchten Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. Gezien de aard en ernst van de verkeersgedragingen in kwestie, wordt naar het oordeel van de rechtbank aan dit voorzienbaarheidsvereiste voldaan. Hierbij betrekt de rechtbank dat het centrum van Amsterdam een zeer druk gebied betreft met veel voetgangers en fietsers. De achtervolgende politieauto’s hebben de achtervolging afgebroken vanuit veiligheidsoverwegingen en er is waargenomen dat politieauto’s en overige weggebruikers voor het voertuig van verdachte moesten uitwijken om een aanrijding te voorkomen. De rechtbank acht dus bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.

Het vorenstaande maakt dat de rechtbank het aan verdachte tenlastegelegde feit 4 primair bewezen acht, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.

Feit 5 primair: vrijspraak diefstal

De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het procesdossier onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van de onder 5 primair tenlastegelegde diefstal te komen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

Feit 5 subsidiair: verduistering

De rechtbank is, anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat het procesdossier wél voldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen van de onder 5 subsidiair tenlastegelegde verduistering en overweegt daartoe als volgt.

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de Volkswagen Caddy van 6 tot en met 7 juni 2025 mocht gebruiken en dat [naam] de eigenaar van de auto is. Verdachte is vervolgens op 8 juni 2025 met de Volkswagen Caddy naar Amsterdam gereden. Uit het P-forumlier van Sirene blijkt dat de Volkswagen Caddy al op 7 juni 2025 als gestolen, verduisterd of vermist object stond gesignaleerd. Gelet op het feit dat verdachte heeft bekend op 8 juni 2025 in de Volkswagen Caddy te hebben gereden, terwijl deze op dat moment als vermist stond gesignaleerd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de Volkswagen Caddy op 8 juni 2025 opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend en deze dus heeft verduisterd.

4 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:

ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde: als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Amsterdam op de Van Woustraat, op 8 juni 2025 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een politievoertuig waarin [verbalisant 2] zat, schade was toegebracht;

ten aanzien van het primair onder 4 tenlastegelegde: op 8 juni 2025 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Volkswagen Caddy Life), daarmee rijdende op de weg, de Utrechtsebrug, Rijnstraat, Van Woustraat, Stadhouderskade, Utrechtsestraat, Rembrandtplein, Muntplein, Rokin, Dam, Damrak, Stationsplein, de onderdoorgang richting een busplatform, De Ruijterkade, Westerdoksdijk, Diemenstraat, Tasmankade en Houtmankade, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, door:

  • met zeer hoge snelheid te rijden; in elk geval een veel te hoge snelheid voor veilig verkeer ter plaatse,

  • over de trambaan te rijden op de Van Woustraat en Rembrandtplein;

  • een tram in te halen;

  • met forse snelheid tegen een stilstaand politievoertuig met inzittenden aan te rijden op de Van Woustraat welk politievoertuig aldaar tactisch stond gepositioneerd om hem, verdachte, te doen stoppen;

  • met forse snelheid rakelings langs een stilstaand politievoertuig met inzittenden

te rijden op het Muntplein, welk politievoertuig aldaar tactisch stond gepositioneerd om hem, verdachte, te doen stoppen;

  • met forse snelheid tegen een of meer taxivoertuigen met inzittenden (kenteken [kentekennummer 1] en [kentekennummer 2] aan te rijden op de kruising Tasmanstraat en Houtmankade, welke taxi‘s aldaar stonden voorgesorteerd; en

-’s middags omstreeks 15.50 uur met forse snelheid te rijden over de Dam en Damrak en Stationsplein en waar zich op dat moment veel voetgangers bevonden en waardoor meerdere voetgangers opzij moesten springen, door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;

ten aanzien van het subsidiair onder 5 tenlastegelegde: op 8 juni 2025 te Amsterdam opzettelijk een motorrijtuig (personenauto, merk Volkswagen Caddy Life), toebehorende aan [naam] , welk goed verdachte had geleend of gehuurd, aldus anders dan door misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.

Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

5 De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7 De strafmotivering

7.1. De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van het voorarrest, en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van achttien maanden.

7.2. Het strafmaatverweer van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Daarbij heeft de raadsvrouw verzocht om de persoonlijke omstandigheden van verdachte mee te nemen bij de straftoemeting.

7.3. Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Ernst van de feiten Verdachte heeft zonder geldig rijbewijs, met een auto die hij had verduisterd, met zeer hoge snelheid dwars door het centrum van Amsterdam, waaronder het Rembrandtplein en het Stationsplein, gereden om aan de politie te ontkomen. Dit heeft hij ook nog eens op een zondagmiddag gedaan, wanneer alle gebieden waar hij reed druk bezocht worden. Verdachte heeft verklaard dat hij steeds op zo’n manier reed dat hij een ongeluk kon voorkomen, maar op de camerabeelden is te zien dat hij met zeer hoge snelheid rakelings langs allerlei voetgangers reed die soms op het laatste moment moesten wegspringen. Het scheelde dus niet veel of er zouden doden of gewonden zijn gevallen. Op een gegeven moment kregen de politieauto’s die hem volgden zelfs de opdracht de achtervolging te staken omdat het te gevaarlijk was geworden. Uiteindelijk heeft hij ook daadwerkelijk ongelukken veroorzaakt door met zijn auto een politievoertuig en twee taxi’s met inzittenden te raken. Kennelijk was verdachte bereid al deze risico’s te nemen alleen maar omdat hij anders een boete zou krijgen voor het rijden zonder geldig rijbewijs. Verdachte is pas met deze dollemansrit gestopt toen zijn auto door de botsing met de twee taxi’s zo beschadigd was dat de politie hem kon klemrijden. De politie moest hem taseren om te voorkomen dat hij er met zijn auto weer vandoor zou gaan. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.

Persoon van de verdachte De rechtbank heeft kennisgenomen van het Nederlandse strafblad van verdachte van 11 juni 2025 en zijn Duitse strafblad van 6 september 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Dit levert dus geen strafverzwarende of strafverminderende omstandigheid op.

Gelet op de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van achttien maanden, passend en geboden. De rechtbank komt tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie geëist, omdat zij, anders dan de officier van justitie, ten aanzien van het tweede feit komt tot een vrijspraak.

8. De vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2] en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, [verbalisant 2] , heeft zich schriftelijk in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 650,- (zeshonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook heeft de benadeelde partij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Aangezien verdachte voor feit 2 is vrijgesproken, wordt de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2] niet-ontvankelijk verklaard.

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 7, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart het onder feit 1 primair, subsidiair, meer subsidiair, feit 2 primair, subsidiair, en meer subsidiair en feit 5 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 3, feit 4 primair en feit 5 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

ten aanzien van feit 3

overtreding van artikel 7, eerste lid sub b, van de Wegenverkeerswet 1994;

ten aanzien van feit 4 primair

overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;

ten aanzien van feit 5 subsidiair

verduistering.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, **[verdachte] ,**daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstrafvoor de duur van 12 (twaalf) maanden.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Ontzegt verdachte ter zake van het onder feiten 3 en 4 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 (achttien) maanden.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij Verklaart de vordering van de benadeelde partij, [verbalisant 2] , niet ontvankelijk.

Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.

Dit vonnis is gewezen door mr. N. Versteeg, voorzitter, mrs. A.M. Loots en H.H.J. Zevenhuijzen, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. F.E. Leopold en S.L. van Tellingen, griffiers, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2025.