ECLI:NL:RBAMS:2025:7111 - Rechtbank Amsterdam - 26 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/165505-25
Datum uitspraak: 26 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 3 juni 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] (Polen), zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd uit andere hoofde in de [Penitentiaire Inrichting]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
Zitting 16 juli 2025 De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 juli 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is telefonisch bijgestaan door zijn raadsman, mr. B. Çiҫek, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst voor onbepaalde tijd. De Poolse autoriteiten hebben verzocht om nog geen beslissing over de overlevering te nemen, zodat zij kunnen onderzoeken of de opgeëiste persoon in een detentie-instelling in Polen kan worden geplaatst die aan de door de rechtbank gestelde vereisten voldoet.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Zitting 26 augustus 2025 De behandeling van het EAB is – met instemming van partijen – in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 26 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. B. Çiҫek, advocaat in Breda.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenneming bevolen.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van de District Court in Slupca (Polen) van 28 september 2022 met kenmerk II KP 109/22.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB.
4 Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
verkrachting
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5 Weigeringsgrond van artikel 11 OLW
5.1. Poolse rechtsstaat
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
5.2. Detentieomstandigheden in Poolse remand prisons
Inleiding
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het remand regime in Polen terechtkomen. Het kernpunt is dat in het remand regime slechts drie vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal drieëntwintig uren per dag op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een (extra) bijkomende verzwarende omstandigheid. De rechtbank verwijst in dit kader naar haar tussenuitspraken in soortgelijke zaken van 5 juni 2024 en 6 juni 2024.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten voor gedetineerden die terechtkomen in het remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Ten aanzien van de vraag of het vastgestelde algemeen reëel gevaar ook betekent dat voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar bestaat dat zijn grondrechten bij overlevering worden geschonden, heeft de rechtbank kennisgenomen van de aanvullende informatie die op verzoek van het Openbaar Ministerie door de Poolse autoriteiten is verstrekt.
Op 7 juli 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit, op verzoek van het Openbaar Ministerie van 4 juli 2025, de volgende informatie verstrekt:
“The temporarily arrested [opgeëiste persoon] will be held in prison in Gębarzewo. (…) It can be assured that the temporarily arrested [opgeëiste persoon] will have personal space, i.e. at least 3 square metres of surface in the cell. If [opgeëiste persoon] decides to participate in the activities provided by the prison, he could spend 1 hour daily out of the cell. Moreover, he can participate in a religious service and cultural and educational activities, depending on the prison officer’s motion.”
Op 11 juli 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende informatie verstrekt als reactie op aanvullende vragen van het Openbaar Ministerie:
“(…) it cannot be guaranteed that the convict serving sentence there will spend 2 hours out of cell every day, however, it is not impossible.”
Na opnieuw aanvullende vragen vanuit het Openbaar Ministerie heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 14 juli 2025 verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak:
“I request to postpone the decision concerning the transfer of [opgeëiste persoon] until the Polish party establishes whether he can be put into custody in the territory of the Republic of Poland which meets the requirements of the guarantee that he can spend at least 2 hours a day out of cell.”
Ten slotte heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 19 augustus 2025 het volgende meegedeeld:
"The amount of time spent outside the residential cell is not fixed or uniform for all pre-trial detainees (…) it is not possible to specify the exact number of hours a detainee will spend outside their cell each day (…) However, it should be assumed that this time will range from one hour per day (for the daily walk, unless the detainee waives this right) to several hours per day, depending on the day of the week, the internal regulations of the detention centre, the individual needs of particular detainees, their legal situation or state of health, as well as the level of engagement and activity of the pre-trial detainee.”
Standpunt van de raadsman
Primair heeft de raadsman de rechtbank verzocht geen gevolg te geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, omdat met de aanvullende informatie het algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in de detentie-instellingen voor voorlopig gedetineerden voor de opgeëiste persoon niet is weggenomen. Met name voor wat betreft de detentie-instelling in Gębarzewo is de verstrekte informatie onvoldoende duidelijk. Zo is niet concreet aangegeven hoeveel uur de opgeëiste persoon per dag buiten zijn cel kan verblijven. De raadsman verwijst in dit kader naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen reden is om geen gevolg te geven aan het EAB. De Poolse autoriteiten moeten niet worden afgerekend op hun eerlijkheid. Het is immers altijd het geval dat wanneer een gedetineerde incidenteel geen goed gedrag vertoont, de tijd buiten de cel kan worden ingeperkt. Een concrete garantie dat de opgeëiste persoon op structurele basis twee uur buiten de cel kan doorbrengen, kan dan ook niet van de Poolse autoriteiten worden verlangd. Dit zou in alle eerlijkheid in Nederland ook niet kunnen worden gegeven. De officier van justitie stelt dat hiermee minder stellig moet worden omgegaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zij gelet op het arrest ML van het Hof van Justitie van de Europese Unie
Uit de aanvullende informatie van 7 juli 2025 van de Poolse autoriteiten, leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in het remand regime in de detentie-instelling in Gębarzewo zal worden geplaatst. De vraag die voorligt is of het bij uitspraak van 5 juni 2024 aangenomen algemene gevaar op schending van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de EU is weggenomen door de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten.
De detentieomstandigheden in Gębarzewo Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 7 juli 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon ten minste 3 m2 persoonlijke celruimte zal krijgen. De rechtbank kan uit deze verstrekte aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten echter niet opmaken op welke manier de opgeëiste persoon wordt gecompenseerd voor deze minimale hoeveelheid individuele ruimte in combinatie met het gegeven dat gedetineerden nagenoeg de hele dag op cel verblijven, bijvoorbeeld door de hoeveelheid uur die de opgeëiste persoon per dag buiten zijn cel zou kunnen verblijven. Dit is onvoldoende concreet gemaakt. Voor de opgeëiste persoon is alleen duidelijk geworden dat hij één uur per dag buiten de cel kan doorbrengen. Uit de daaropvolgende aanvullende informatie van 11 juli 2025 en 19 augustus 2025 blijkt niet dat de opgeëiste persoon in de detentie-instelling in Gębarzewo meer dan één uur buiten zijn cel kan blijven of dat er andere omstandigheden zijn die maken dat de minimale hoeveelheid individuele ruimte wordt gecompenseerd.
Deze stand van zaken leidt tot het oordeel dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde reële gevaar van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse remand regime niet is weggenomen. Het kernpunt bij de vaststelling van het ‘algemeen reëel gevaar’ dat slechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) is gegarandeerd voor de voorlopige gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren op zijn cel doorbrengt, is gelet op voornoemde immers ook aan de orde in de detentiesituatie van de opgeëiste persoon in de detentie-instelling in Gębarzewo. De rechtbank stelt vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
In beginsel geldt dat als de rechtbank een individueel reëel gevaar voor de opgeëiste persoon vaststelt, de beslissing over de overlevering moet worden uitgesteld. Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, dient een redelijke termijn gesteld te worden als er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon alsnog kan worden uitgesloten. Dit geldt echter niet als evident is dat het gevaar niet binnen een redelijke termijn zal worden weggenomen als gevolg van een wijziging in de omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval duidelijk dat er geen mogelijkheid meer bestaat dat een wijziging in de omstandigheden kan optreden die het reële gevaar binnen een redelijke termijn zal wegnemen. Het Openbaar Ministerie heeft vier keer aanvullende en specifieke informatie gevraagd aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden die voor de opgeëiste persoon zullen gelden in het remand regime in Polen. Desondanks heeft de Poolse autoriteit, zelfs na uitstel van de zitting, niet meer informatie kunnen geven dan dat de opgeëiste persoon minstens één uur buiten zijn cel zal kunnen verblijven. Meer informatie over bijvoorbeeld welke activiteiten er worden georganiseerd, hoe vaak die plaatsvinden, hoelang die duren en welke voorwaarden er zijn voor deelname daaraan, en wat dat concreet voor de opgeëiste persoon betekent, ontbreekt ondanks meerdere verzoeken. De rechtbank kan uit de verstrekte informatie niet concluderen dat de opgeëiste persoon voldoende mogelijkheden zal krijgen om de tijd binnen de cel met minimale eigen ruimte te compenseren.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat evident is dat zich binnen een redelijke termijn geen wijziging van omstandigheden zal voordoen die het vastgestelde algemeen reëel gevaar ten aanzien van de opgeëiste persoon wegneemt. Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank geen gevolg geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Hierdoor wordt de overleveringsprocedure beëindigd.
6 Slotsom
Omdat is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn grondrechten zullen worden geschonden en er geen mogelijkheid bestaat dat dit reële gevaar binnen een redelijke termijn alsnog kan worden uitgesloten (artikel 11, tweede lid, OLW), wordt op grond van artikel 11, vierde lid, OLW in samenhang met artikel 28, derde lid, OLW geen gevolg gegeven aan het EAB.
7 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5 en 7 en 11 OLW.
8 Beslissing
GEEFTgeen gevolg aan het EAB.
VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW.
STELT VASTdat de overleveringsdetentie is beëindigd. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter, mrs. M. Scheeper en A. Pahladsingh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S. Haas, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 OLW.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).
Rb. Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257 en Rb. Amsterdam 6 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3365.
Rb. Amsterdam 29 april 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:2776.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.