ECLI:NL:RBAMS:2025:7102 - Rechtbank Amsterdam - 25 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13-196878-25 (EAB I)
Datum uitspraak: 25 september 2025
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 1 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] (Litouwen), zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, nu gedetineerd in [Penitentiaire Inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
Zitting van 10 september 2025 De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting 10 september 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat in Utrecht, en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden vanwege uitloop van de zitting waardoor de tolk niet langer kon blijven.
Zitting 18 september 2025
De behandeling van het EAB is vervolgens opnieuw aangevangen op de zitting van 18 september 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat in Utrecht en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een afzonderlijk bevel tot aanhouding bij verstek afgeleverd door de onderzoeksrechter van 17 juni 2025 (referentie: OR Wendy Verhaegen 2025/020).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB.
4 Strafbaarheid
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5 Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
Inleiding
Uit onderdeel c) van het EAB volgt dat voor het feit waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht, mogelijk een levenslange gevangenisstraf kan worden opgelegd.
Bij e-mail van 4 augustus 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende aanvullende informatie verstrekt.
“Hoewel in België een levenslange gevangenisstraf kan worden opgelegd, betekent dit niet dat de betrokkene effectief tot het einde van zijn leven in detentie zal verblijven. In overeenstemming met het Strafwetboek en de bepalingen van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden, bestaat de mogelijkheid tot voorwaardelijke invrijheidstelling, zie onderstaande relevante wetsbepalingen. De beslissing omtrent de invrijheidstelling wordt genomen door de strafuitvoeringsrechtbank, op basis van een individuele beoordeling van het reclasseringsperspectief en onder strikte voorwaarden. België garandeert aldus dat een persoon die onderworpen is aan een levenslange gevangenisstraf steeds een reële en daadwerkelijke kans behoudt op herbeoordeling van zijn detentie, en op voorwaardelijke invrijheidstelling, conform de vereisten zoals bepaald door het Hof van Justitie van de Europese Unie (cf. arresten Aranyosi en Căldăraru). (…)”
In deze e-mail heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit voorts verwezen naar de artikelen 24 en 25, paragraaf 2, van de Belgische Wet van 17 mei 2006 (Externe rechtspositie en voorwaardelijke invrijheidsstelling). Hierin is onder meer vermeld dat bij een veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf de voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt toegekend nadat een vastgesteld gedeelte van die gevangenisstraf is ondergaan. Afhankelijk van de situatie bedraagt dat vastgestelde gedeelte ten minste 15 jaar tot 23 jaar.
Standpunt van de raadsman De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen gevolg kan worden gegeven aan het overleveringsverzoek. Onder verwijzing naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) betoogt de raadsman – kort samengevat – dat weliswaar de juridische mogelijkheid (de iure) bestaat tot herziening en vervroegde invrijheidstelling, maar dat daarvan in de praktijk (de facto) geen sprake is, nu vrijlating nimmer in België aan de orde zal zijn bij een ernstig feit als dat waarvan de opgeëiste persoon in België verdacht wordt. Primair pleit de raadsman de zaak aan te houden om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU). Subsidiair bepleit hij dat de zaak moet worden aangehouden om deskundigen over deze kwestie te horen. Meer subsidiair moet volgens de raadsman dit EAB niet in behandeling worden genomen wegens flagrante strijd met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 11 OLW. Meest subsidiair moet voorrang worden gegeven aan het EAB uit Litouwen, dat vandaag eveneens op zitting wordt behandeld (parketnummer 13-222288-25, hierna: EAB II).
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Zowel het Kaderbesluit als de OLW stellen dat er een mogelijkheid dient te zijn van een herziening en een vervroegde invrijheidstelling. Blijkens de ontvangen informatie is in België aan deze voorwaarde voldaan. Het is niet aan de rechtbank om vooruit te lopen op de uitkomst van de tussentijdse toets in België en of die toets ook daadwerkelijk tot een vervroegde invrijheidstelling zal leiden. Dit is een onzekere toekomstige gebeurtenis waarop niet vooruit kan en ook niet moet worden gelopen. De officier van justitie verzet zich tegen aanhouding van de behandeling van het EAB om het HvJ EU prejudiciële vragen te stellen dan wel om een deskundige te horen. Het gaat in dit EAB niet om uitleg van het Unierecht.
Oordeel van de rechtbank De rechtbank stelt voorop dat Nederland artikel 5, punt 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ – kort gezegd – inhoudende de voorwaarde van de mogelijkheid van herziening van of van gratiemaatregelen met betrekking tot een levenslange vrijheidsstraf - niet heeft omgezet in het Nederlandse recht, voor zover Nederland de uitvoerende lidstaat is.
Uit informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat in België een wettelijke mogelijkheid bestaat om na ten minste vijftien jaar te verzoeken om een vervroegde invrijheidsstelling.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog dat de facto voor de opgeëiste persoon geen mogelijkheid bestaat van een vervroegde invrijheidstelling. De raadsman heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens aangevoerd die duiden op structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot de oplegging en/of tenuitvoerlegging van levenslange gevangenisstraffen in België. In het bijzonder heeft de raadsman niet deugdelijk en concreet onderbouwd dat in België de facto geen vervroegde invrijheidstelling van de opgeëiste persoon mogelijk is. De enkele verwijzing naar de uitspraak van het EHRM in de zaak Murray I
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de enkele mogelijkheid dat een levenslange gevangenisstraf aan de opgeëiste persoon wordt opgelegd, niet aan overlevering van de opgeëiste persoon aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in de weg staat.
Met de officier van justitie ziet de rechtbank voorts geen aanleiding de behandeling van het EAB aan te houden om het HvJ EU prejudiciële vragen te stellen, omdat met betrekking tot het EAB geen onduidelijkheid bestaat over uitleg van het Unierecht. De rechtbank ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd evenmin aanleiding om een deskundige te horen.
6 Artikel 11 OLW: Belgische detentieomstandigheden
Inleiding
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat op dit moment een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in België worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling gelet op de detentieomstandigheden in die instellingen.
De rechtbank stelt vast dat bij brief van 22 juli 2025, afkomstig van de adviseur-generaal bij Directoraat-generaal Wetgeving Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken, Centrale autoriteit van de Federale Overheidsdienst Justitie te Brussel, voor de opgeëiste persoon de volgende detentiegarantie is gegeven:
“
- In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden? [opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenissen van Turnhout indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel. In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.
3 Sanitaire en hygiëne omstandigheden
Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”
Oordeel van de rechtbank
Zoals deze rechtbank eerder heeft geoordeeld
7 Heropening
Tegelijkertijd met deze zaak heeft de rechtbank EAB II (parketnummer 13-222288-25) ter zitting behandeld. In die zaak heeft de rechtbank, kort gezegd, bij tussenuitspraak het onderzoek ter zitting heropend voor het stellen van een redelijke termijn van dertig dagen als bedoeld in artikel 11, vierde lid, OLW aan de Litouwse uitvaardigende justitiële autoriteit. Vervolgens zal de rechtbank in die zaak nagaan of binnen die redelijke termijn een wijziging van de omstandigheden is opgetreden. De voortzetting van de behandeling van EAB II zal uiterlijk tien dagen na het verstrijken van redelijke termijn (22 oktober 2025) worden ingepland.
De rechtbank zal ook in de Belgische zaak het onderzoek ter zitting heropenen en schorsen teneinde in beide zaken tegelijk einduitspraak te kunnen doen. De beslistermijn van 90 dagen in deze zaak verstrijkt op 28 september 2025. De rechtbank ziet daarom aanleiding deze beslistermijn te verlengen met zestig dagen op grond van artikel 22, vierde lid, OLW. De rechtbank zal namelijk op grond van artikel 26 OLW moeten beslissen aan welk EAB voorrang gegeven moet worden in het geval sprake is van een wijziging van omstandigheden die maakt dat de overlevering in de Litouwse zaak kan worden toegestaan. Hierdoor is sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 22, vierde lid, OLW.
De rechtbank komt daarom nu nog niet toe aan een bespreking van de voorrangsregeling.
8 Beslissing
HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd, om deze zaak gelijktijdig af te kunnen doen met de zaak met parketnummer 13-222288-25 (EAB II);
BEPAALTdat de zaak opnieuw op zitting wordt gepland, tegelijkertijd met de zaak met parketnummer 13-222288-25 (EAB II), uiterlijk tien dagen na 22 oktober 2025;
VERLENGT de termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid, sub a, OLW met zestig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman en oproeping van een tolk in de Litouwse taal.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, mrs. E. de Rooij en D.L.S. Ceulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier. en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 25 september 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet (OLW).
ÁG913122869485ßÈ
G913122869485
Zie artikel 22, vierde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
EHRM Murray/Nederland, 10 december 2013, nr. 10511/10.
EHRM Trabelsi/België, 4 september 2014, nr. 140/10
EHRM Sanchez-Sanchez/Verenigd Koninkrijk, 3 november 2022, 22854/20, r.o. 83 e.v.
ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
zie de uitspraak van 28 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7937.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML, ECLI:EU:C:2018:589.