Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:7088 - Rechtbank Amsterdam - 25 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:708825 september 2025Deze uitspraak wordt in 2 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13/351549-24

Datum uitspraak: 25 september 2025

TUSSEN-UITSPRAAK

op de vordering van 21 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 12 september 2024 door the Circuit Court in Białystok III Criminal Division, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] , gedetineerd in de [P.I.] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 11 september 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.[2]

Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een judicial decision on temporary arrest of 12 October 2021 which was issued by the District Court in Białystok, case reference number III Kp 2239/21, in the case of the Białystok-Poludnie District Public Prosecutor's Office in Białystok, case reference number PR Ds. 1848.2021.

De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB.[3]

4 Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.

De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.

Het feit levert naar Nederlands recht op:

diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Standpunt van de raadsman De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering aan de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijk gesteld met een Nederlander, omdat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Daarnaast is er een IND-advies waaruit volgt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht zou kunnen verliezen vanwege het feit in het EAB.

Oordeel van de rechtbank

Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende twee vereisten:

  1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;

  2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.

De eerste voorwaarde

De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft. Zowel qua verblijf als qua inkomen kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft. Aan de eerste voorwaarde is dus niet voldaan. Hierdoor komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de tweede voorwaarde. Het verweer wordt dan ook verworpen.

6 Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.[4]

Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.[5]

7 Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 5 juni 2024 heeft deze rechtbank een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het ‘remand regime’ in Poolse detentie-instellingen terechtkomen, aangenomen.[6] Het kernpunt is dat in het remand regime slechts drie m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal drieëntwintig uren per dag op zijn cel doorbrengt.

In de brief van 4 september 2025 van the Deputy Head of the Remand Prison in Białystok staat: “(..) I hereby inform you that every inmate at the Białystok Remand Prison is entitled to a one-hour walk per day. The Remand Prison in Białystok cannot guarantee that an inmate will be outside of their cell for at least two hours per day, as this depends on the internal regulations in force at our facility. In addition to the one-hour walk, every inmate is entitled to participate in cultural and educational activities, religious services, and visits with educators, psychologists, or doctors. However, this depends on the inmate's wishes and it is uncertain whether it will last at least one hour.”

In de e-mail van 5 september 2025 van de officier van justitie in Białystok staat: “(…) I would like to kindly inform that:

- I confirm that after his surrender [opgeëiste persoon] will be placed in Białystok,

- I confirm that he will be entitled to at least 1-hour walk a day,

- I cannot guarantee that he will be to spend at least two hours ecery [sic] day outside of his cell. Apart from 1-hour walk a day, he will be able to participate in the activities offered by the prison but it is not certain whether it will last a total of two hours.”

In de brief van 8 september 2025 van the Deputy General Director of the Prison Service staat, voor zover hier van belang:

“(…) the area of the residential cell per convict is no less than 3 m2. (…)”

Standpunt van de raadsman De raadsman heeft aangevoerd dat met de aanvullende informatie het algemene gevaar niet is weggenomen, omdat niet kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon meer dan één uur per dag buiten zijn cel kan verblijven. Daarom is sprake van een individueel gevaar. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat er nog een wijziging in de omstandigheden komt binnen een redelijke termijn, gelet op de bewoordingen in de aanvullende informatie. Er moet dus geen gevolg worden gegeven aan het EAB.

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft verzocht om aanhouding, omdat niet is uitgesloten dat er nog andere informatie komt die het algemeen gevaar kan wegnemen.

Oordeel van de rechtbank De rechtbank is van oordeel dat met de door de Poolse autoriteiten verstrekte aanvullende informatie het vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen. Hiervoor is het volgende van belang. Voor de opgeëiste persoon is 3 m2 persoonlijke leefruimte gegarandeerd. Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld neemt een garantie dat een opgeëiste persoon minimaal twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven het algemene gevaar voor de opgeëiste persoon weg. De rechtbank heeft er begrip voor dat de Poolse autoriteiten een dergelijke garantie niet onder alle omstandigheden kunnen geven, bijvoorbeeld omdat zich noodsituaties kunnen voordoen in de detentie-instelling die ervoor zorgen dat een dergelijke garantie niet geëffectueerd kan worden. Daarom ziet zij aanleiding om haar rechtspraak op dit punt als volgt te preciseren. Het algemene reële gevaar dat een opgeëiste persoon wordt blootgesteld aan een structureel verblijf van 23 uur per dag in een cel met een oppervlakte tussen de 3 en 4 m2 wordt in ieder geval weggenomen met de garantie dat hij minimaal twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven. Wanneer de autoriteiten een dergelijke garantie niet kunnen geven, heeft de rechtbank concrete informatie nodig over hoeveel uur een opgeëiste persoon onder normale omstandigheden, en wanneer hij ervoor kiest om aan de aangeboden activiteiten deel te nemen, gemiddeld buiten zijn cel kan verblijven. Met andere woorden: de rechtbank heeft informatie nodig waaruit blijkt aan welke activiteiten de opgeëiste persoon dagelijks kan deelnemen en de duur van die activiteiten, alsmede de omstandigheden waarvan die deelname en die duur afhankelijk zijn. Dergelijke informatie ontbreekt op dit moment, waardoor voor de opgeëiste persoon het bedoelde algemene reële gevaar niet kan worden uitgesloten.

De rechtbank stelt dan ook vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan. Dat betekent dat de rechtbank de beslissing moet aanhouden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, tenzij evident is dat het gevaar niet binnen een redelijke termijn zal worden weggenomen als gevolg van een wijziging van de omstandigheden. In dat laatste geval zou de rechtbank direct geen gevolg kunnen geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk kunnen verklaren. De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat die situatie hier niet aan de orde is. De rechtbank acht het niet ondenkbaar dat de hiervoor bedoelde wijziging van de omstandigheden zich binnen afzienbare tijd voordoet.

Dit betekent dat de rechtbank de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW aanhoudt. De rechtbank stelt daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vast van dertig dagen. De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op het einde van deze termijn (op 24 oktober 2025) of uiterlijk tien dagen daarna, zodat kan worden nagegaan of een wijziging van de omstandigheden is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg worden gegeven aan het EAB.

De termijn om op het verzoek tot overlevering te beslissen loopt na de verlenging ter zitting af op 13 oktober 2025. Nu de rechtbank, gezien het voorgaande, een verlenging nodig heeft om op het verzoek tot overlevering te beslissen zal zij tevens de beslistermijn verlengen met zestig dagen onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met zestig dagen.

5 Beslissing

HEROPENTenSCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd en bepaalt dat de zaak opnieuw wordt ingepland op een zitting op 24 oktober 2025 of uiterlijk tien dagen daarna.

HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.

VERLENGTop grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het derde lid van dit artikel uitspraak moet doen met zestig dagen, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon met zestig dagen.

BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.

BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.

Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter, mrs. M. Westerman en C.M.S. Loven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 25 september 2025.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.

Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).

ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.


Voetnoten

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.

Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).

ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.