ECLI:NL:RBAMS:2025:7086 - Rechtbank Amsterdam - 25 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/103328-25
Datum uitspraak: 25 september 2025
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 16 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon], geboren in [geboorteplaats] (Tunesië) op [geboortedag] 1985, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in het [detentie adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
Zitting 17 juni 2025 De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 17 juni 2025, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B.G.M.C. Peters, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Tunesische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak 1 juli 2025
De rechtbank heeft op 1 juli 2025 een tussenuitspraak gewezen,
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW nog eens met dertig dagen verlengd en gelijktijdig de gevangenhouding verlengd met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 22 juli 2025 De behandeling van het EAB is - met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling - voortgezet op de zitting van 22 juli 2025, in aanwezigheid van mr. W. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk in de Tunesisch-Arabische taal. De behandeling is vervolgens meerdere uren onderbroken, omdat de tolk niet langer beschikbaar was en er een vervangende tolk moest worden gezocht. De behandeling is aan het einde van de middag voortgezet waarbij de opgeëiste persoon afstand heeft gedaan van zijn recht om bij dit deel van de zitting aanwezig te zijn. Hij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsvrouw. De raadsvrouw heeft, met instemming van de officier van justitie en de rechtbank, een schriftelijk laatste woord van de opgeëiste persoon ingebracht, dat aan het dossier is toegevoegd.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW nog eens met dertig dagen verlengd en gelijktijdig de gevangenhouding verlengd met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 5 augustus 2025
De rechtbank heeft op de uitspraakzitting van 5 augustus 2025 de behandeling van de zaak —
met toestemming van partijen — enkelvoudig gesloten. De rechtbank heeft vervolgens direct
een tussenuitspraak
Zitting 11 september 2025 De behandeling van het EAB is - met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling - voortgezet op de zitting van 11 september 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk in de Tunesisch-Arabische taal.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Tunesische nationaliteit heeft.
3 Tussenuitspraak 1 juli 2025
De rechtbank stelt vast dat bij de tussenuitspraak van deze rechtbank van 1 juli 2025 reeds is geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de genoegzaamheid van het EAB, de strafbaarheid van de feiten en het evenredigheidsverweer. Hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen, kan als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
4 Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden
De rechtbank verwijst naar haar overwegingen in de tussenuitspraken van 1 juli 2025 en 5 augustus 2025 ten aanzien van de detentieomstandigheden, die hier als herhaald en ingelast worden beschouwd.
In de tussenuitspraak van 5 augustus heeft de rechtbank de officier van justitie in de gelegenheid gesteld de volgende vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
a. kan ten aanzien van de opgeëiste persoon gegarandeerd worden dat een dergelijke reductie van de individuele leefruimte ten opzichte van de vereiste minimale 3 m² enkel voor korte tijd, bij gelegenheid en in geringe mate zal plaatsvinden?
b. wordt hierbij voldoende bewegingsvrijheid buiten de cel geboden en worden hierbij buiten de cel passende activiteiten geboden?
c. is in deze penitentiaire inrichting verder sprake van decente detentieomstandigheden en wordt de opgeëiste persoon niet onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden?
Met een brief van 4 september 2025 heeft het Directoraat voor strafzaken en genadeverlening van het Franse Ministerie van Justitie aanvullende informatie verstrekt. In deze brief staat onder meer het volgende:
(…) In tegenstelling tot wat eerder werd aangekondigd via e-mail, zal de [opgeëiste persoon] worden ondergebracht in de gevangenis van Orléans-Saran en niet in de gevangenis van Nantes. (…) De oppervlakte van de sanitaire ruimte is begrepen in de totale oppervlakte van de ruimte en varieert tussen 1,4 en 1,8 m2, afhankelijk van de technische beperkingen. Elke cel is uitgerust met een ruimte met toegang tot sanitaire voorzieningen en een wastafel.
De mannengevangenis van Orléans-Saran heeft een capaciteit van 508 plaatsen, waarvan er 28 worden voorbehouden voor nieuwkomers en 18 zijn gevestigd binnen de Regionale Medisch-Psychologische Dienst (SMPR).
De plaatsen binnen de mannengevangenis zijn als volgt samengesteld: 241 cellen met een oppervlakte van 10 tot 11 m2 met een capaciteit van één plaats waarvan 17 plaatsen voorbehouden voor nieuwkomers;
De bezettingsgraad in deze gevangenis bedraagt 134%. Geen enkele gedetineerde slaapt echter op een matras op de grond, d.w.z. dat de cellen boven hun capaciteit kunnen worden bezet.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat met de aanvullende informatie van 4 september 2025 het algemene gevaar niet is weggenomen. De in de tussenuitspraak gestelde vragen zijn niet beantwoord. Er wordt niet gegarandeerd dat de opgeëiste persoon 3 m2 persoonlijke leefruimte tot zijn beschikking heeft. Gelet op de overbevolking en het aantal vierkante meters van de cellen kan ook niet worden vastgesteld dat hij minimaal 3 m2 persoonlijke leefruimte zal hebben. Wanneer er geen activiteiten zijn, zal de opgeëiste persoon 23 uur per dag op cel doorbrengen. De overlevering is daarom niet toelaatbaar.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het algemene gevaar met de individuele garantie van 4 september 2025 is weggenomen. Gelet op de afmetingen van de cellen is minimaal 3 m2 persoonlijke leefruimte gegarandeerd en er zijn voldoende compenserende maatregelen. De opgeëiste persoon mag een uur per dag luchten en hij kan aan activiteiten deelnemen. De detentieomstandigheden staan daarom niet aan overlevering in de weg. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat met de aanvullende informatie van 4 september 2025 de in de tussenuitspraak van 5 augustus 2025 gestelde vragen niet zijn beantwoord. Zo is geen concreet antwoord gekomen op de vraag of kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon zal beschikken over een individuele leefruimte (personal space) van minstens 3 m² exclusief sanitaire voorzieningen. Op basis van de algemene informatie die is verstrekt kan ook niet met zekerheid worden vastgesteld hoeveel persoonlijke leefruimte wordt gegarandeerd voor de opgeëiste persoon. Het aantal vierkante meter aan persoonlijke leefruimte lijkt te voldoen wanneer wordt uitgegaan van een bezettingsgraad van 100%. In de gevangenis van Orléans-Saran is echter sprake van een bezettingsgraad van 134%. Uit de aanvullende informatie blijkt niet hoe de overbevolking over de verschillende cellen is verdeeld. Bovendien is het niet aan de rechtbank om zelf een inschatting te maken aan de hand van verstrekte algemene cijfers, maar dient de rechtbank aan de hand van concrete, op de opgeëiste persoon toegespitste informatie vast te stellen of ten aanzien van hem het eerder vastgestelde algemeen gevaar is weggenomen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde algemene gevaar van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in Frankrijk niet is weggenomen. De rechtbank stelt dan ook vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan. Dat betekent dat de rechtbank de beslissing moet aanhouden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, tenzij evident is dat het gevaar niet binnen een redelijke termijn zal worden weggenomen als gevolg van een wijziging van de omstandigheden. In dat laatste geval zou de rechtbank direct geen gevolg kunnen geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk kunnen verklaren. De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat die situatie hier niet aan de orde is. De rechtbank acht het niet ondenkbaar dat de hiervoor bedoelde wijziging van de omstandigheden zich binnen afzienbare tijd voordoet.
Dit betekent dat de rechtbank de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW aanhoudt. De rechtbank stelt daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vast van veertien dagen. De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op het einde van deze termijn (op 9 oktober 2025) of uiterlijk tien dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of een wijziging van de omstandigheden is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven aan het EAB.
De termijn om op het verzoek tot overlevering te beslissen loopt na de verlenging ter zitting af op 30 september 2025. Nu de rechtbank, gezien het voorgaande, een verlenging nodig heeft om op het verzoek tot overlevering te beslissen zal zij tevens de beslistermijn verlengen met zestig dagen onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met zestig dagen.
5 Beslissing
HEROPENTenSCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd en bepaalt dat de zaak opnieuw wordt ingepland op een zitting uiterlijk tien dagen na 9 oktober 2025.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTop grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het derde lid van dat artikel uitspraak moet doen met zestig dagen, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon met zestig dagen.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Franse of Tunesisch Arabische taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip. Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter, mrs. M. Westerman en C.M.S. Loven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 25 september 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Rb Amsterdam 1 juli 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:4562.
Rb Amsterdam 5 augustus 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:5749.