ECLI:NL:RBAMS:2025:7079 - Rechtbank Amsterdam - 25 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/120962-24 RK nummers: 25/014382 en 25/014384
BESCHIKKING
Op de verzoeken tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoeker] , geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] (Polen), domicilie kiezend op het kantoor van mr. J.C.N.T. van Haren, advocaat te Utrecht ( [adres] ),
hierna te noemen: verzoeker.
1 Procesgang
Bij schriftelijke verzoeken, bij de rechtbank ingediend op 3 juni 2025, heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming in de overleveringsprocedure, die is geëindigd met de beslissing van de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank te Amsterdam (hierna: IRK) van 6 maart 2025 tot een niet-ontvankelijkheidsverklaring van de officier van justitie. Het verzoek strekt mede tot toekenning van vergoeding ten laste van de Staat voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
De rechtbank heeft op 11 september 2025 verzoekers raadsman, mr. J.C.N.T. van Haren, advocaat te Utrecht, en de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, in openbare raadkamer gehoord.
De verzoeken zijn tijdig ingediend en (mede daarom) ontvankelijk.
2 Voorgeschiedenis
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
-
Op 9 april 2024 is door het Gerechtshof te Wrocław, Polen, een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoeker aan Polen, in verband met een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek;
-
Op 11 april 2024 is verzoeker (voorlopig) aangehouden in Nederland en gedetineerd op grond van de OLW gelet op voormeld EAB;
-
Op vordering van de officier van justitie van 1 mei 2024 is het overleveringsverzoek behandeld op de zittingen van 5 juni 2024, 23 juli 2024, 27 augustus 2024, 1 oktober 2024, 31 oktober 2024, 4 december 2024, 21 januari 2025 en 6 maart 2025;
-
Op 23 augustus 2024 is de overleveringsdetentie van verzoeker door de rechtbank opgeheven;
-
Bij uitspraak van deze rechtbank van 6 maart 2025 is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW.
3 Verzoeken
De verzoeken strekken tot het toekennen van een vergoeding door de Nederlandse Staat van
- € 13.560 € 13.560 voor de ondergane vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure, nader gespecificeerd:
2 dagen politiebureau: 2 x € 130,- = € 260
133 dagen Huis van Bewaring 133 x € 100,- = € 13.300
- € 340 € 340 voor de kosten die in verband met het (opstellen, indienen en behandelen) van de verzoeken zijn gemaakt.
De raadsman heeft ter zitting de verzoeken nader toegelicht. Hij heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verzoeker schadevergoeding ex artikel 67 van de OLW toekomt, omdat in zijn overleveringszaak de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard. Deze niet-ontvankelijkheidsverklaring is gelijk te stellen met een weigering, aangezien de Poolse rechtszaak, waarvoor de overlevering werd verzocht, is geseponeerd.
4 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich in eerste instantie verzet tegen toewijzing van de schadevergoeding. Na informatie uit Polen, waaruit blijkt dat de Poolse rechtszaak is geseponeerd en de periode dat verzoeker in Nederlandse overleveringsdetentie heeft gezeten daarom niet kan worden gecompenseerd, heeft de officier van justitie een gewijzigd standpunt ingenomen. De officier van justitie heeft zich niet langer verzet tegen toewijzing van de schadevergoeding, met dien verstande dat dit een bedrag van €13.530,- moet zijn. Ter zitting heeft de officier van justitie het opnieuw gewijzigde standpunt ingenomen dat primair de niet-ontvankelijkheidsverklaring in de overleveringsprocedure niet gelijk te stellen is met een weigering en daarom het verzoek alsnog moet worden afgewezen. Subsidiair kan de schadevergoeding voor de overleveringsdetentie tot een bedrag van €13.530,- worden toegewezen.
5 Toetsingskader
Artikel 67 OLW correspondeert met artikel 59 Uitleveringswet (UW). Artikel 67, eerste lid, OLW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de opgeëiste persoon hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming bevolen krachtens de OLW. Daarvoor is vereist dat zijn overlevering is geweigerd. Artikel 533, derde, vierde en zesde lid, Sv en de artikelen 534, 535 en 536 Sv zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
In de gevallen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW zijn de artikelen 529 en 530 Sv van overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, zo bepaalt artikel 67, tweede lid, OLW.
Op grond van artikel 534, eerste lid, Sv kent de rechtbank een vergoeding voor schade, geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en rechtsbijstand, toe, indien daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen.
6 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank slaat bij de beoordeling van de verzoeken niet alleen acht op bovengenoemd toetsingskader, maar ook op haar beschikkingen van 26 juli 2018.
Voorts is van belang dat de rechtbank eerder heeft geoordeeld dat onder omstandigheden een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie gelijk kan worden gesteld met een weigering van de overlevering door de rechtbank.
In onderhavige zaak hebben in het kader van de beoordeling van het overleveringsverzoek meerdere zittingen plaatsgevonden in verband met onderzoek naar de detentieomstandigheden in Polen. De overleveringsdetentie van verzoeker is op 23 augustus 2024 opgeheven, omdat de rechtbank het eerder gegeven bevel gevangenhouding niet had verlengd, waardoor er geen grondslag meer bestond voor de overleveringsdetentie. Verzoeker is vervolgens kennelijk naar Duitsland vertrokken waar hij in overleveringsdetentie is geraakt voor hetzelfde Poolse EAB. De officier van justitie is, gelet op het feit dat verzoeker niet meer in Nederland was, niet-ontvankelijk verklaard in de Nederlandse overleveringsprocedure. Op dat moment was het onderzoek van de rechtbank naar de detentieomstandigheden in Polen nog niet afgerond. Reeds daarom kan niet worden gesteld dat de overleveringsprocedure nooit tot overlevering had kunnen leiden en dat dus de overleveringsdetentie ten onrechte is opgelegd. De enkele omstandigheid dat de strafzaak in Polen in een sepot is geëindigd, nadat de overleveringsprocedure in Nederland was beëindigd, maakt ook niet dat met terugwerkende kracht kan worden gesteld dat de overleveringsdetentie ten onrechte is geweest. Immers, deze uitkomst van de Poolse rechtszaak was niet te voorzien ten tijde van de beëindiging van de overleveringsprocedure. De niet-ontvankelijkheidsverklaring van de officier van justitie in de overleveringsprocedure is in dit geval dus niet gelijk te stellen met een weigering.
De rechtbank zal daarom de verzoeken tot schadevergoeding afwijzen.
7 Beslissing
De rechtbank WIJST AFde verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand.
Deze beslissing is gegeven op 25 september 2025 en in het openbaar uitgesproken door mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter, mrs. M. Westerman en C.M.S. Loven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.
ECLI:NL:RBAMS:2018:5339 en ECLI:NL:RBAMS:2018:5343.
ECLI:NL:GHAMS:2019:2617 respectievelijk ECLI:NL:GHAMS:2019:2616.
Zie bijv. Rb. Amsterdam 10 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:9923 (https://www.inview.nl/document/id55df4c0bbe4f404d82974b5aa82a7717) en Rb. Amsterdam 28 juli 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:5074 (https://www.inview.nl/document/id562d390b0ae740bba04622c0673ed4a6).