Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13/174131-25

Datum uitspraak: 10 september 2025

UITSPRAAK

op de vordering van 17 juni 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 30 april 2025 door de rechter van het Amtsgericht Köln (Duitsland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon], geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats], inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen: [adres],

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.A. Schadd, advocaat in Arnhem.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.[2]

Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van het Amtsgericht Köln van 30 april 2025 (ref. 643 Gs 12/25).

De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB.[3]

4 Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.

De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.

Het feit levert naar Nederlands recht op:

medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon heeft immers het centrum van zijn gezinsleven en zijn belangen in Nederland gevestigd.[4] Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.

Der Leitende Oberstaatsanwalt in Köln heeft bij brief van 12 augustus 2025 de volgende garantie gegeven:

"Er wordt verzekerd dat de vervolgde persoon in geval van een definitieve veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op basis van de geldende versie van Kaderbesluit 2008/909/JI van de Raad van 27 november 2008 betreffende de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafrechtelijke beslissingen waarbij een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 27) voor verdere tenuitvoerlegging van de straf naar Nederland wordt teruggeplaatst."

Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6 Verzoek tot aanhouding

De raadsman heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de Duitse autoriteiten te verzoeken om de vervolging over te dragen aan Nederland zodat beide zaken mogelijk tegelijkertijd kunnen worden afgedaan. Dit vanwege de jonge leeftijd van de opgeëiste persoon en een lopende strafzaak in Nederland. Zowel ten tijde van het feit waarvoor thans de overlevering wordt gevraagd, als ten tijde van het feit waarvan hij in de Nederlandse strafzaak wordt verdacht, was de opgeëiste persoon nog minderjarig. In de Nederlandse strafzaak loopt hij in een schorsing met begeleiding van de jeugdreclassering, in afwachting van een zitting bij de meervoudige kamer: het is in zijn belang dat zijn resocialisatie in de samenleving nu, maar ook na afloop van de Nederlandse strafzaak, niet doorkruist wordt door een overlevering naar Duitsland waarbij hij voor langere tijd vast komt te zitten.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan en verzet zich tegen aanhouding van de zaak gelet op de beslistermijn die afloopt op 15 september 2025. Het openbaar ministerie heeft geen aanleiding gezien in overleg te gaan met de uitvaardigende justitiële autoriteit over overname van de strafzaak door Nederland. Hij wijst daarnaast op de mogelijkheid van aanhouding van de beslissing over de feitelijke overlevering op grond van artikel 36, eerste lid, OLW in verband met de Nederlandse strafzaak die nog open staat. De verdere gang van zaken zal later in raadkamer besproken moeten worden.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding, gelet op de aflopende beslistermijn, af. Op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW is de rechtbank gebonden aan een strenge beslistermijn. Van deze beslistermijn kan alleen worden afgeweken in uitzonderlijke gevallen als bedoeld in artikel 22, vierde lid, OLW. De door raadsman naar voren gebrachte omstandigheid valt hier niet onder. De rechtbank begrijpt, mede gelet op de jeugdige leeftijd van de opgeëiste persoon, het belang van de opgeëiste persoon om in Nederland te resocialiseren. Dit belang wordt naar het oordeel van de rechtbank echter voldoende gedekt met de afgegeven terugkeergarantie. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat de officier van justitie ter zitting heeft toegezegd een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, OLW te zullen doen wanneer de overlevering door de rechtbank wordt toegestaan.

7 Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. De rechtbank staat daarom de overlevering toe.

8 Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 157 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

9 Beslissing

STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de rechter van het Amtsgericht Köln voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter, mrs. E. Biçer en C.M.S. Loven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Gauneau, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 september 2025.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (Mandat d’arrêt européen à l’encontre d’un ressortissant d’un État tiers), ECLI:EU:C:2023:444, punt 64.


Voetnoten

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (Mandat d’arrêt européen à l’encontre d’un ressortissant d’un État tiers), ECLI:EU:C:2023:444, punt 64.