ECLI:NL:RBAMS:2025:6318 - Rechtbank Amsterdam - 14 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/156571-25
Datum uitspraak: 14 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 23 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[de opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
Zitting 17 juli 2025 De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 juli 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat in Hoofddorp, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
Tussenuitspraak 24 juli 2025 De rechtbank heeft op 24 juli 2025 bij vervroeging een tussenuitspraak gewezen waarbij het onderzoek is heropend en voor onbepaalde tijd is geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de vragen in rubriek 8 van de tussenuitspraak aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
Zitting 12 augustus 2025 De behandeling van het EAB is, met toestemming, in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 12 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. W.LM. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat in Hoofddorp, en door een tolk in de Poolse taal.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3 Tussenuitspraak van 24 juli 2025
De rechtbank stelt vast dat in de tussenuitspraak van 24 juli 2025
De raadsman heeft naar voren gebracht dat er inmiddels contact is geweest met een Poolse advocaat die opheldering over het strafrestant heeft gevraagd bij en heeft gekregen van de Poolse rechtbank. Hieruit is volgens de raadsman naar voren gekomen dat er nog maar een strafrestant van drie jaar is. In wat de raadsman naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in rubriek 3 van de tussenuitspraak van 24 juli 2025 en verwijst hier dan ook naar. Dat oordeel kan als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
4 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 OLW: ne bis in idem
Standpunt van de raadsman De raadsman heeft betoogd dat niet kan worden uitgegaan van het antwoord in de aanvullende informatie van 31 juli 2025, gelet op de feiten en omstandigheden in deze zaak. De onder feit IV van het vonnis met kenmerk II K 98/21 genoemde gedraging is materieel hetzelfde feit als waarvoor de opgeëiste persoon eerder is veroordeeld, namelijk het vernielen van een hek. Er is slechts een andere kwalificatie aan verbonden in Polen. De opgeëiste persoon is eerder voor de vernieling van een hek in dezelfde periode veroordeeld tot een boete en heeft die boete betaald. Dat het strafrestant onjuist stond vermeld in het EAB geeft aanleiding om te denken dat het antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit onjuist is. Omdat de beslistermijn geen ruimte biedt voor het stellen van nadere vragen, moet de overlevering voor dit feit worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van het antwoord in de aanvullende informatie van 31 juli 2025 moet worden uitgegaan. Hierin heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit duidelijk aangegeven dat de opgeëiste persoon nooit strafrechtelijk is veroordeeld voor het onder IV genoemde feit van het vonnis met kenmerk II K 98/21. Daarnaast gaat het materieel gezien niet om hetzelfde feit. Het voornoemde feit in het EAB betreft namelijk een vernieling en het feit waarvoor de opgeëiste persoon in oktober 2015 een boete opgelegd heeft gekregen, betreft een wegenverkeersfeit. Volgens de officier van justitie kan bovendien uit de overgelegde stukken niet worden afgeleid dat de opgeëiste persoon de in oktober 2015 opgelegde boete al heeft betaald, nu de kenmerknummers zoals vermeld in de overgelegde kwitantie niet gelijk zijn aan de kenmerknummers van het vonnis uit oktober 2015 waarin die boete is opgelegd. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat de straf uit oktober 2015 is geëxecuteerd. Als de straf niet is geëxecuteerd, is er geen sprake van de verplichte weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, tweede lid en onder b, OLW. Artikel 9 OLW vormt dus geen beletsel voor de overlevering.
Oordeel van de rechtbank De rechtbank verwijst als eerste naar haar overwegingen in rubriek 8 van de tussenuitspraak van 24 juli 2025, die hier als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd en naar de in de tussenuitspraak geformuleerde vragen voor de uitvaardigende autoriteit.
In de aanvullende informatie van 31 juli 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit is het volgende geantwoord:
“In response to the letter regarding case no. II Kop 11/25, the District Court in Radom, Section for the Enforcement of Court Judgments within the Second Criminal Division, informs that the convicted person, Cezary Out, had not been previously lawfully convicted of the offences listed under item IV of the judgment in case no. II K 98/21.”
Gelet op dit antwoord is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 9, tweede lid en onder b, OLW. De rechtbank ziet in wat de raadsman naar voren heeft gebracht geen aanleiding om aan de inhoud van deze aanvullende informatie te twijfelen. De overlevering kan daarom ook worden toegestaan voor het in het vonnis met kenmerk II K 98/21 onder IV genoemde feit.
5 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
6 Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 254b, 300, 302, 312 en 350 Wetboek van Strafrecht, 26 en 55 Wet wapens en munitie en 2, 5, 7 en 12 OLW.
7 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [de opgeëiste persoon] aan the Provincial Court in Radom (Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Biçer, voorzitter, mrs. M.C.M. Hamer en M. Scheeper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
ECLI:NL:RBAMS:2025:5442.