Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:6187 - Rechtbank Amsterdam - 21 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:618721 augustus 2025

Rechtsgebieden

StrafrechtEuropees Strafrecht
Internationaal PubliekrechtEuropees Recht

Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13/087934-25

Datum uitspraak: 21 augustus 2025

TUSSENUITSPRAAK

op de vordering van 25 maart 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 10 januari 2025 door dePublic Prosecutor's Office of the Court of Appeal of Athens, Griekenland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon] geboren op [geboortedag] 1997 in [geboorteplaats] , uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

Zitting 21 mei 2025

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 mei 2025, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Timorason, advocaat in Amsterdam.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.[2]

Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

Tussenuitspraak 4 juni 2025

De rechtbank heeft op 4 juni 2025 een tussenuitspraak gewezen.[3] Hierbij is geoordeeld over de strafbaarheid van de feiten en de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid OLW. Tevens is het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de in de tussenuitspraak geformuleerde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit ter beantwoording voor te leggen. Het betreft vragen omtrent het vereiste van effectieve rechterlijke bescherming bij het uitvaardigen van het EAB én vragen omtrent de detentieomstandigheden in Griekse gevangenissen.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen verlengd en gelijktijdig de gevangenhouding verlengd met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

Zitting 26 juni 2025

De behandeling van het EAB is - met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling - voortgezet op de zitting van 26 juni 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is wederom bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Timorason, advocaat in Amsterdam. Op de zitting is de aanvullende informatie omtrent het vereiste van effectieve rechtelijke bescherming bij uitvaardiging van het EAB besproken, te weten de email van 10 juni 2025 van de uitvaardigende justitiële autoriteit. Hierin staat onder meer:

Assessment of proportionality : The issuance of a European Arrest Warrant is not subject to judicial review. The Public Prosecutor of Appeals, who according to the Constitution is a judicial officer, is responsible for issuing it and has territorial jurisdiction over: a) the trial of the criminal act for which the arrest and surrender of the requested person is requested, provided that it is punishable under Greek criminal law by a custodial sentence or a security measure, the maximum of which is at least twelve months, or b) the execution of the sentence or security measure, which deprives the person of liberty for a period of at least four months (articles 4 and 5 of Law 3251/2004).

Ook is de aanvullende informatie van 16 en 24 juni 2025 over de detentieomstandigheden in de Griekse gevangenis in Korydallos besproken en hebben de advocaat van de opgeëiste persoon en de officier van justitie hier een standpunt over ingenomen.

De rechtbank heeft opnieuw de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

Het onderzoek ter zitting is geschorst tot 7 augustus 2025 om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nogmaals de (reeds eerder gestelde) vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen over de gang van zaken bij het uitvaardigen van een EAB in Griekenland om vast te kunnen stellen of aan de vereiste effectieve rechterlijke bescherming is voldaan.

Zitting 7 augustus 2025

De rechtbank heeft partijen telefonisch en bij e-mail van 5 augustus 2025 geïnformeerd dat zij voornemens is op de zitting van 7 augustus 2025 aan de orde te stellen of prejudiciële vragen moeten worden gesteld en aan partijen gevraagd hierover een standpunt in te nemen.

De behandeling van het EAB is - met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling - voortgezet op de zitting van 7 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Timorason, en mr. J.J.M. Graat, beide advocaat in Amsterdam.

De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering wederom verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

2 Reeds beoordeeld: tussenuitspraak van 4 juni 2025

De rechtbank stelt vast dat bij de tussenuitspraak van 4 juni 2025 reeds is geoordeeld over de identiteit van de opgeëiste persoon, de grondslag en inhoud van het EAB, de strafbaarheid en de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. Hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen kan als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.

3. Ontvankelijkheid van de officier van justitie: de effectieve rechterlijke bescherming

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in antwoord op de vragen zoals die laatstelijk in het procesverbaal van de zitting van 26 juni 2025 zijn geformuleerd, en die wederom aan haar zijn voorgelegd, bij e-mail van 25 juli 2025 het volgende geschreven:

Responding to your email of 9th July 2025, we would like to reaffirm our email of June, 10th about the no judicial review of the EAW.

Furthermore, we have the opinion that the case C-648/20 PPU of the Court of Justice of the EU hasn't been issued on the same prerequisites with ours. The EAW of 10th January 2025 (Ref. 0E 212/2024) that is issued by the public prosecutor of the court of appeal against [opgeëiste persoon] is based on a national arrest warrant (No 28/2024 of 9/5/2024 ) which is issued by a judge (the investigative judge of the 12th Department of the Court of First Instance of Athens), while, case C-648/20 PPU decides about the circumstance where both the national arrest warrant and

the relevant EAW are issued by a public prosecutor." Tevens heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het nationaal Aanhoudingsbevel (Bevel tot arrestatie) dat ten aanzien van opgeëiste persoon op 9 mei 2024 door de onderzoeksrechter in Athene is uitgevaardigd, in vertaling toegezonden. Dit Bevel tot arrestatie ligt ten grondslag aan het EAB.

Standpunt van de raadsvrouw

De raadslieden van opgeëiste persoon hebben zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het vereiste zoals geformuleerd in de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU, namelijk dat er een mogelijkheid moet zijn om de beslissing van de officier van justitie om een EAB uit te vaardigen, voorwerp te laten uitmaken van een beroep in rechte dat volledig voldoet aan de vereisten van effectieve rechterlijke bescherming. Zij hebben verzocht de officier van justitie nu reeds niet-ontvankelijk te verklaren. Het stellen van prejudiciële vragen is niet nodig. Verwezen wordt naar het proces-verbaal van de zitting van 7 augustus 2025 waaraan hun pleitnota is gehecht.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan het vereiste van effectieve rechtelijke bescherming wordt voldaan en dat het niet nodig hieromtrent vragen te stellen aan het Hof van Justitie. Verwezen wordt naar het proces-verbaal van de zitting van 7 augustus 2025 waarin haar standpunt is opgenomen.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank is, gelet op uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) inzake PIen MM en hetgeen besproken is op de zitting van 7 augustus 2025, voornemens om prejudiciële vragen te stellen ten aanzien van de effectieve rechterlijke bescherming in een situatie zoals hier aan de orde.[4] Op dit moment is onvoldoende duidelijk of het Griekse rechtsstelsel die bescherming biedt. Anders dan in eerdere uitspraken is geoordeeld (ECLI:NL:RBAMS:2022:6696) is de rechtbank niet langer van oordeel dat de situatie zonder meer voldoet aan het in het arrest MM (ECLI:EU:C:2021:4) genoemde het vereiste van effectieve rechterlijke bescherming bij een a posteriori toets. In het arrest PI (ECLI:EU:C:2021:187) maakt het Hof duidelijk dat uit het arrest MM “dus niet [mag] worden afgeleid dat het Hof zou hebben beslist dat indien een mogelijkheid van een dergelijke rechterlijke toetsing a posteriori bestaat, wordt voldaan aan de vereisten die inherent zijn aan een effectieve rechterlijke bescherming van de rechten van de gezochte persoon.” Uit de antwoorden die de rechtbank in dit geval op de vragen heeft verkregen, komt naar voren dat in het Griekse rechtstelsel zoals dat thans geldt, geen rechterlijke toets plaatsvindt van de proportionaliteit en/of evenredigheid van de beslissing tot het uitvaardigen van een EAB. In ieder geval blijkt uit het Bevel tot bewaringzoals dat tegen de opgeëiste persoon op 6 mei 2024 (een half jaar voor het uitvaardigen van het EAB) is uitgebracht, niet dat een dergelijke toets – door een rechter – heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal daarom het onderzoek heropenen om partijen zich te laten uitlaten over de te stellen prejudiciële vragen.

De rechtbank zal partijen uiterlijk op 18 september 2025 per e-mail concept-prejudiciële vragen toesturen. Partijen (openbaar ministerie en de raadslieden van de opgeëiste persoon) krijgen dan tot 16 oktober 2025 de tijd om schriftelijk hun reactie hierop te geven. De rechtbank kan vervolgens het onderzoek ter zitting van 30 oktober 2025 sluiten en de verwijzingsuitspraak wijzen.

De rechtbank verzoekt partijen bij hun schriftelijke reactie te laten weten of zij kunnen instemmen dat de rechtbank op 30 oktober 2025 het onderzoek zonder nadere behandeling ter zitting zal sluiten om direct een verwijzingsuitspraak te wijzen.

De rechtbank verlengt de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 60 dagen,[5] onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie op grond van artikel 27, derde lid, OLW. Dit is mogelijk nu de rechtbank voornemens is prejudiciële vragen te stellen.

De rechtbank merkt ten aanzien van de beslistermijn overigens nog op, dat op de zittingen van 26 juni 2025 en 7 augustus 2025 abusievelijk van een verlenging met 60 dagen werd gesproken, terwijl dit 30 dagen had moeten zijn. De eerdere verlenging vond (mede) plaats in verband met vragen over de detentieomstandigheden in Griekenland. De processen-verbaal van de genoemde zittingen moeten als volgt gelezen worden, dat de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moest doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW telkens met dertig dagen heeft verlengd, met gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW. Voor de rechtmatigheid van de overleveringsdetentie heeft dit geen gevolgen, nu de verlenging daarvan telkens binnen de juiste termijnen heeft plaatsgevonden.

De termijn (en de overleveringsdetentie) loopt thans af op 18 november 2025.

5 Beslissing

HEROPENTen SCHORST het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd;

VERLENGT op grond van artikel 22, vierde lid onder 1 OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie op grond van artikel 27 derde lid OLW;

BEPAALT dat de zaak weer op zitting wordt gebracht op 30 oktober 2025;

BEVEELT de oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn advocaten.

Deze uitspraak is gedaan door en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 augustus 2025.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid OLW.

Rb Amsterdam 4 juni 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:3755.

HvJ EU 13 januari 2021, C/414-20 PPU, ECLI:EU:C:2021:4 (MM); HvJ EU 10 maart 2021, C/648-20 PPU, ECLI:EU:C:2021:187 (PI).

Zie artikel 22, vierde lid onder a OLW.


Voetnoten

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid OLW.

Rb Amsterdam 4 juni 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:3755.

HvJ EU 13 januari 2021, C/414-20 PPU, ECLI:EU:C:2021:4 (MM); HvJ EU 10 maart 2021, C/648-20 PPU, ECLI:EU:C:2021:187 (PI).

Zie artikel 22, vierde lid onder a OLW.