Uitspraak inhoud

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-212116-25 BESCHIKKING

in raadkamer op het bezwaarschrift ex artikel 61 van de Overleveringswet (OLW) jo. artikel 62a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van

[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [BRP-adres] thans gedetineerd in [detentieplaats] ,

hierna te noemen “klager”,

tegen het bevel van de officier van justitie te Amsterdam van 15 juli 2025 tot het opleggen van beperkingen als bedoeld in artikel 62 Sv.

1 Procesgang

Het bezwaarschrift, gedateerd op 21 juli 2025, is op 21 juli 2025 ter griffie van deze rechtbank ingediend.

De rechtbank heeft op 31 juli 2025 klager, zijn raadsvrouw mr. N.M. Delsing, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie, mr. W.L.M. van Poll, in besloten raadkamer gehoord.

2 Feiten

Op 7 mei 2025 hebben de Duitse justitiële autoriteiten een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) tegen klager uitgevaardigd. Zijn overlevering wordt gevraagd om hem in Duitsland te vervolgen op grond van de verdenking van betrokkenheid bij een strafbaar feit.

Klager is op 15 juli 2025 op grond van de OLW aangehouden en verblijft sindsdien in overleveringsdetentie uit hoofde van de OLW.

De officier van justitie heeft bij bevel van 15 juli 2025 bevolen dat in het belang van het onderzoek beperkende maatregelen worden getroffen. Die maatregelen luiden als volgt:

Op 15 juli 2025 heeft de officier van justitie haar vordering ex artikel 23 van de OLW ingediend bij deze rechtbank.

3 Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift, dat ter zitting nader is toegelicht, strekt tot opheffing van de beperkingen. De beperkingen zijn blijkens het besluit van de Duitse autoriteiten van 7 mei 2025 proportioneel en noodzakelijk omdat het risico bestaat dat klager zal vluchten, bewijsmateriaal zal wegmaken en zal samenzweren met andere verdachten. De huidige situatie is echter sterk gewijzigd ten opzichte van 7 mei 2025, toen klager nog niet was aangehouden en er nog geen bewijsmateriaal in beslag was genomen. Verder zijn er geen stukken waaruit is gebleken dat de Duitse autoriteiten zich op het standpunt stellen dat de beperkingen nog steeds proportioneel en noodzakelijk zijn.

Vluchtgevaar is geen grond voor het opleggen van de beperkingen en er zijn geen concrete aanwijzingen die maken dat gevreesd moet worden dat klager uit de gevangenis zal ontsnappen. De justitiële documentatie van klager wijst niet op een crimineel netwerk dat een ontsnapping zou kunnen faciliteren. De aard van de verdenking in Duitsland wijst er niet op dat klager is ingebed in een crimineel netwerk waarbinnen ontsnappingen aan de orde zijn. Een risico op ontvluchting noopt in zijn algemeenheid niet tot oplegging van beperkingen. Voorts kan niet worden vastgesteld of op dit moment bewijs zou kunnen worden vernietigd door klager. Bij de doorzoeking van de woning van de ouders van klager zijn grote hoeveelheden voorwerpen in beslag genomen en overgedragen aan de Duitse politie. Klager is inmiddels aangehouden en kan dat mogelijke bewijs niet vernietigen, al helemaal niet vanuit detentie. Niet is gebleken of op dit moment nog wordt gezocht naar bewijs en dus ook niet om welk bewijs dat zou gaan en of klager dat bewijs vanuit detentie en zonder beperkingen zou kunnen vernietigen. Daarnaast is in ieder geval één medeverdachte aangehouden. Indien die medeverdachte niet op dezelfde afdeling in hetzelfde huis van bewaring is gedetineerd, is er geen risico op samenzwering met die persoon. Of de identiteit van de eerder nog onbekende persoon inmiddels is vastgesteld, blijkt niet uit de stukken. Als die persoon ook gedetineerd is, kan geen sprake zijn van een risico op samenzwering. Daarbij komt dat al het uitgaande contact van gedetineerden wordt gemonitord, zodat het mogelijke risico op samenzwering wordt beperkt.

De geldende beperkingen zijn voor klager onredelijk bezwarend. Klager verblijft vrijwel de gehele dag op cel, zonder enig contact te kunnen hebben met de buitenwereld. Klager heeft geen enkele vorm van recreatie. Klager wil graag de mogelijkheid hebben om contact te hebben met zijn familie en vriendin. Wanneer de beperkingen voortduren, verzoekt klager om toestemming van de officier van justitie voor bezoek van zijn familie.

4 Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het voortduren van de opgelegde beperkingen proportioneel en niet onevenredig zwaar is. De noodzaak tot het opleggen van beperkende maatregelen bestaat nog onverkort, aangezien de Duitse autoriteiten na het uitvaardigen van het EAB op 7 mei 2025 niet hebben laten weten dat de gelaste beperkingen niet langer noodzakelijk zijn. Klager wordt ervan verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd als onderdeel van een crimineel netwerk. De Duitse autoriteiten hebben geen zicht op andere verdachten. Klager kan zonder de beperkingen vanuit detentie contact met anderen opnemen om bewijsmateriaal weg te maken. Dit zal het onderzoek in Duitsland verstoren. Daarbij is er zicht op de overlevering van klager naar Duitsland. Hierom is de behandeling van het overleveringsverzoek snel en gelijktijdig met het bezwaarschrift op een zitting gepland.

De officier van justitie kan niet instemmen met het verzoek van klager om hem toe te staan dat hij bezoek van zijn familie kan ontvangen. Het Nederlandse gevangenissysteem heeft hiervoor onvoldoende capaciteit. Bovendien beschikt het gevangenispersoneel niet over het Duitse strafdossier, waardoor zij niet weten waar zij op moeten letten tijdens bezoek van familie. Gelet op de termijn waarop de overlevering naar Duitsland kan plaatsvinden, lijkt het meer werkbaar dat klager in Duitsland verzoekt om contact te kunnen onderhouden met zijn familie. De Duitse autoriteiten geven een andere invulling aan beperkingen in detentie dan Nederland zodat contact met familie dan wellicht wel mogelijk is.

5 Beoordeling door de rechtbank

Wettelijke grondslag

De officier van justitie moet bevoegd worden geacht tot het opleggen van beperkingen.

Artikel 61 van de OLW bepaalt namelijk dat de klager die op basis van deze wet van zijn vrijheid wordt beroofd, wordt behandeld als een verdachte die krachtens Sv aan een overeenkomstige maatregel is onderworpen. Aangenomen dient te worden dat, ook al wordt artikel 62 Sv niet genoemd bij de bepalingen die in artikel 30 van de OLW van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, hiermee artikel 62 Sv van overeenkomstige toepassing is in geval van overleveringsdetentie.

De officier van justitie moet dan ook in beginsel bevoegd worden geacht tot het treffen van de in artikel 62 Sv bedoelde maatregelen, waaronder het nemen van vingerafdrukken en foto’s, maar ook het opleggen van beperkingen, krachtens een rechtshulpverzoek van de betreffende buitenlandse autoriteit, die om overlevering van klager heeft gevraagd.

De uitvoering van buitenlandse rechtshulpverzoeken is geregeld in de eerste en derde afdeling van Boek 5, Titel 1, Sv.

Artikel 5.1.1, tweede lid, Sv luidt:

Als verzoeken om rechtshulp worden aangemerkt verzoeken van daartoe bevoegde autoriteiten van een staat aan de bevoegde autoriteiten van een andere staat tot het al dan niet gezamenlijk verrichten van handelingen van onderzoek of het verlenen van medewerking daaraan, verzoeken ter bepaling van de aanwezigheid van wederrechtelijk verkregen voordeel, het toezenden van documenten, dossiers of stukken, of het geven van inlichtingen, dan wel het betekenen of uitreiken van stukken of het doen van aanzeggingen of mededelingen aan derden.

Artikel 5.1.4, tweede en derde lid, Sv luiden:

Het verlenen van medewerking aan handelingen van onderzoek als bedoeld in artikel 5.1.1., tweede lid, Sv moet ruim worden opgevat en daaronder kan ook worden begrepen het opleggen van beperkingen in het belang van strafrechtelijk onderzoek van het land dat het rechtshulpverzoek heeft ingediend. Dat als gevolg van deze medewerking de persoonlijke levenssfeer van een opgeëiste persoon (nader) kan worden beperkt, maakt dat niet anders.

Uit artikel 5.1.4, derde lid, Sv, volgt, onder meer, dat indien het rechtshulpverzoek niet op een verdrag is gegrond, aan dit verzoek wordt voldaan, mits het een redelijk verzoek betreft en inwilliging ervan niet in strijd is met een wettelijk voorschrift. Genoemd artikel 62 Sv biedt een wettelijke basis voor het opleggen van beperkingen aan klager.

Het opleggen van beperkingen in het belang van buitenlands strafrechtelijk onderzoek vindt dan ook zijn wettelijke grondslag in de artikelen 5.1.1 en 5.1.4 Sv juncto artikel 62 Sv.

Het rechtshulpverzoek

Het Amtsgericht München heeft in de beslissing van 7 mei 2025 tot het opleggen van maatregelen van de gronden daarvoor als volgt toegelicht:

In het bijzonder bestaat het gevaar dat verdachte vluchtpogingen onderneemt, aangezien te verwachten staat dat er een hoge straf zal worden opgelegd en hij/zij reeds vóór de aanhouding was ondergedoken en door het vernietigen van bewijsmiddelen handelingen verricht om de zaak te verhullen, aangezien te verwachten staat dat een hoge straf zal worden opgelegd, samenzweerderig gedrag van verdachte te verwachten is en tegelijkertijd met verdachte medeverdachten in hechtenis zijn genomen. Om dit gevaar/deze gevaren af te wenden, is het noodzakelijk de gelaste beperkingen op te leggen.”

De rechtbank beschouwt deze toelichting als rechtshulpverzoek in de zin van artikel 5.1.1, tweede lid, Sv.

De beoordeling van het bezwaarschrift

Voor de beantwoording van de vraag of in een concrete zaak beperkingen mogen worden opgelegd ten behoeve van een buitenlands strafrechtelijk onderzoek, dient naar het oordeel van de rechtbank, gelet op hetgeen in artikel 62, eerste lid, Sv is bepaald, te worden bezien of die beperkingen in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk zijn.

Het gaat in zoverre om een marginale toets, waarbij de inschatting van de noodzaak en het concrete collusiegevaar ter beoordeling is van de Duitse autoriteiten. Het is aan de rechtbank alleen om te beoordelen of het verzoek tot het opleggen van beperkingen voldoende is onderbouwd.

Tegen de achtergrond van de in Duitsland tegen klager bestaande verdenking ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de beperkingen, of een deel daarvan, niet volstrekt noodzakelijk zouden zijn in het kader van het Duitse onderzoek.

Daarbij is van belang dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de overlevering van klager heeft verzocht op grond van de verdenking van betrokkenheid bij een plofkraak waarbij ten minste één andere medeverdachte nog niet is geïdentificeerd. Het gaat om een georganiseerd verband waar mogelijk nog meer personen bij betrokken zijn. De rechtbank ziet niet het door de Duitse autoriteiten aangenomen gevaar dat klager vluchtpogingen zal ondernemen omdat klager momenteel gedetineerd is. Wanneer klager wordt gedetineerd zonder de opgelegde beperkingen bestaat daarnaast niet de verwachting dat hij uit de gevangenis zal vluchten. Niet gebleken is van aanknopingspunten die aanleiding bieden tot die verwachting. Het gevaar dat klager bewijs zal (laten) wegmaken en met anderen zal samenzweren acht de rechtbank wel voldoende onderbouwd door de Duitse autoriteiten. De opgelegde beperkingen moeten voorkomen dat klager in contact komt met andere personen die de niet-gedetineerde medeverdachte(n) kunnen waarschuwen en bewijsmateriaal kunnen vernietigen. Dat kan het onderzoek in Duitsland in gevaar brengen. De rechtbank weegt in deze beslissing verder mee dat in de overleveringszaak direct mondeling uitspraak wordt gedaan. Hierdoor is de periode dat klager tijdens zijn detentie in Nederland nog in beperkingen zit van korte duur.

Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende concreet gemaakt dat de aan klager opgelegde beperkingen volstrekt noodzakelijk zijn in het kader van het lopende onderzoek in Duitsland. De rechtbank heeft daarbij oog voor de persoonlijke omstandigheden van klager. De bovengenoemde noodzaak van de beperkingen en daarmee de belangen bij het voortduren van de beperkingen, wegen op dit moment echter zwaarder.

Gezien het voorgaande zal de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond verklaren.

6 Beslissing

De rechtbank:

VERKLAARThet bezwaar tegen het bestreden bevel van de officier van justitie ONGEGROND.

Deze beschikking is gegeven op 31 juli 2025 in raadkamer van deze rechtbank door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, mrs. A.R.P.J. Davids en E.M. de Bie, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G. Riedijk, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.