Artikel 5.1.4. (inwilliging van een verzoek tot rechtshulp) (Inwilliging rechtshulpverzoek vreemde staat)
1. Tenzij Onze Minister van Veiligheid en Justitie aanstonds van oordeel is dat het verzoek om rechtshulp van een vreemde staat niet kan worden ingewilligd, stelt hij het verzoek en de daarbij behorende stukken in handen van de officier van justitie.
2. Voor zover het verzoek om rechtshulp van een vreemde staat is gegrond op een verdrag wordt daaraan zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven.
3. In gevallen waarin het betreft een verzoek dat niet op een verdrag is gegrond, alsmede in gevallen waarin het toepasselijke verdrag niet tot inwilliging verplicht, kan een verzoek om rechtshulp van een bevoegde autoriteit van een vreemde staat worden ingewilligd indien de inwilliging niet in strijd is met een wettelijk voorschrift of dient te worden geweigerd in het kader van het algemeen belang.
4. Wanneer een verdrag voorziet in rechtstreekse toezending van verzoeken aan justitiële autoriteiten, is de officier van justitie in het arrondissement waarin de in het verzoek gevraagde handeling moet worden verricht, dan wel een officier van justitie bij het landelijk parket of bij het functioneel parket, zelfstandig bevoegd tot inwilliging van het verzoek, tenzij de inwilliging op grond van artikel 5.1.5 een beslissing van Onze Minister van Veiligheid en Justitie verlangt. Indien het verzoek niet tot die officier van justitie is gericht, wordt het door de geadresseerde onverwijld aan hem doorgezonden.
5. Indien het verzoek niet kan worden ingewilligd, worden de autoriteiten van de verzoekende staat daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld. In geval het verzoek niet kan worden ingewilligd omdat het onvolledig is, wordt de autoriteiten van de verzoekende staat eerst in de gelegenheid gesteld om het verzoek aan te vullen.
Uitleg in duidelijke taal
1. Tenzij Onze Minister van Veiligheid en Justitie aanstonds van oordeel is dat het verzoek om rechtshulp van een vreemde staat niet kan worden ingewilligd, stelt hij het verzoek en de daarbij behorende stukken in handen van de officier van justitie.
Dit betekent letterlijk: Als Onze Minister van Veiligheid en Justitie niet direct (aanstonds) meent dat het verzoek om rechtshulp van een buitenlandse staat niet gehonoreerd (ingewilligd) kan worden, dan geeft hij het verzoek en de bijbehorende documenten (stukken) aan de officier van justitie.
2. Voor zover het verzoek om rechtshulp van een vreemde staat is gegrond op een verdrag wordt daaraan zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven.
Dit houdt in: Wanneer een verzoek om rechtshulp van een buitenlandse staat gebaseerd is (gegrond op) een verdrag, dan wordt er zoveel mogelijk aan voldaan (het verlangde gevolg gegeven).
3. In gevallen waarin het betreft een verzoek dat niet op een verdrag is gegrond, alsmede in gevallen waarin het toepasselijke verdrag niet tot inwilliging verplicht, kan een verzoek om rechtshulp van een bevoegde autoriteit van een vreemde staat worden ingewilligd indien de inwilliging niet in strijd is met een wettelijk voorschrift of dient te worden geweigerd in het kader van het algemeen belang.
Dit betekent letterlijk: In situaties waar een verzoek niet op een verdrag is gebaseerd, en ook in situaties waar een toepasselijk verdrag niet verplicht tot het honoreren (inwilliging) van het verzoek, kan een verzoek om rechtshulp van een bevoegde autoriteit van een buitenlandse staat toch worden ingewilligd. Dit kan alleen als de inwilliging niet tegen een wettelijke regel (wettelijk voorschrift) ingaat, of als het niet geweigerd moet worden vanwege het algemeen belang.
4. Wanneer een verdrag voorziet in rechtstreekse toezending van verzoeken aan justitiële autoriteiten, is de officier van justitie in het arrondissement waarin de in het verzoek gevraagde handeling moet worden verricht, dan wel een officier van justitie bij het landelijk parket of bij het functioneel parket, zelfstandig bevoegd tot inwilliging van het verzoek, tenzij de inwilliging op grond van artikel 5.1.5 een beslissing van Onze Minister van Veiligheid en Justitie verlangt. Indien het verzoek niet tot die officier van justitie is gericht, wordt het door de geadresseerde onverwijld aan hem doorgezonden.
Dit houdt in: Als een verdrag bepaalt dat verzoeken direct naar justitiële autoriteiten gestuurd mogen worden, dan is de officier van justitie in het rechtsgebied (arrondissement) waar de gevraagde actie moet plaatsvinden, of een officier van justitie bij het landelijk parket of functioneel parket, zelfstandig bevoegd om het verzoek in te willigen. Dit geldt niet als voor de inwilliging een beslissing van Onze Minister van Veiligheid en Justitie nodig is volgens artikel 5.1.5. Als het verzoek niet aan de juiste officier van justitie is gestuurd, dan stuurt degene die het ontvangen heeft (de geadresseerde) het direct (onverwijld) door naar de bevoegde officier.
5. Indien het verzoek niet kan worden ingewilligd, worden de autoriteiten van de verzoekende staat daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld. In geval het verzoek niet kan worden ingewilligd omdat het onvolledig is, wordt de autoriteiten van de verzoekende staat eerst in de gelegenheid gesteld om het verzoek aan te vullen.
Dit betekent letterlijk: Als een verzoek niet gehonoreerd (ingewilligd) kan worden, worden de autoriteiten van de staat die het verzoek deed (verzoekende staat) zo snel mogelijk geïnformeerd. Als het verzoek niet ingewilligd kan worden omdat het niet compleet (onvolledig) is, krijgen de autoriteiten van de verzoekende staat eerst de kans (gelegenheid gesteld) om het verzoek aan te vullen.