ECLI:NL:RBAMS:2025:5009 - Rechtbank Amsterdam - 2 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
vonnis
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/769961 / KG ZA 25-401 MdV/JD
Vonnis in kort geding van 2 juli 2025
in de zaak van
1 [eiser 1] ,
- [eiser 2], beiden wonende te [woonplaats] , eisers bij dagvaarding van 10 juni 2025, advocaat mr. V.P. Melens te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde] B.V., gedaagde, laatstelijk gevestigd te [vestigingsplaats] , niet verschenen.
1 De procedure
Ter zitting van 13 juni 2025 waren beide eisers aanwezig met mr. Melens, die de dagvaarding met producties heeft toegelicht. Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.
2 De feiten
2.1. Eisers zijn eigenaar van de woning gelegen te [postcode + plaats] aan het adres [adres] (hierna: de woning). Ter financiering van de woning hebben zij in 1997 een hypothecaire lening voor een bedrag van NLG 900.000,00 verkregen van [gedaagde] B.V (gedaagde).
2.2. Gedaagde was een vennootschap, waarvan alle aandelen tot 2009 werden gehouden door eisers. Bij akte van 24 juli 2009 zijn alle aandelen van gedaagde ingebracht in en overgedragen aan de vennootschap [bedrijf] B.V, waarvan eiser sub 1 enig bestuurder en aandeelhouder is.
2.3. Uit het handelsregister blijkt dat gedaagde op 30 september 2009 is ontbonden en dat op 24 november 2010 is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn.
3 De vorderingen
3.1. Eisers vorderen (samengevat) te verklaren dat de hypothecaire inschrijving ten behoeve van gedaagde op de woning waardeloos is in de zin van artikel 3:29 Burgerlijk Wetboek (BW).
4 De beoordeling
4.1. Eisers hebben voldoende spoedeisend belang bij de ingestelde vordering. Zij hebben aangevoerd dat eiser sub 1 – hoewel in goede gezondheid – inmiddels enigszins op leeftijd begint te geraken en zij willen de handen vrij hebben om de woning op korte termijn te kunnen verkopen, mocht dit onverhoopt nodig blijken. Het hypotheekrecht van gedaagde vormt daarbij een obstakel: zolang dit niet is doorgehaald, kan de woning niet onbelast worden geleverd.
4.2. Artikel 3:274 lid 1 BW verplicht een schuldeiser om aan de rechthebbende op het bezwaarde goed bij authentieke akte te verklaren dat de hypotheek is vervallen, wanneer deze is tenietgegaan. In lid 3 staat dat artikel 3:29 BW van overeenkomstige toepassing is wanneer die verklaring niet wordt afgegeven. Artikel 3:29 lid 1 BW bepaalt dat wanneer de vereiste verklaring niet wordt afgegeven de rechtbank de inschrijving waardeloos verklaart op vordering van de onmiddellijk belanghebbende. Dit kan ook in kort geding.
4.3. Voldoende aannemelijk is dat de ten behoeve van gedaagde gevestigde hypotheek is tenietgegaan. In de hypotheekakte is bepaald dat de geldlening op 17 februari 2002 in één termijn moet worden terugbetaald, met dien verstande dat verlenging mogelijk is en dat tussentijdse aflossingen zijn toegestaan. Voor de stelling dat eisers de gehele geldvordering hebben voldaan is voldoende onderbouwing: uit het handelsregister blijkt dat [gedaagde] B.V. is ontbonden omdat geen baten meer aanwezig zijn met ingang van 30 september 2009. Daarmee is voldoende aannemelijk dat de schuld van eisers aan de vennootschap op dat moment niet meer bestond. Het daarop volgende tijdsverloop ondersteunt dit. Ten overvloede wordt overwogen dat, voor zover [gedaagde] B.V. toch nog enige resterende vordering op eisers zou hebben gehad uit hoofde van de hypothecaire geldlening, deze schuld inmiddels door tijdsverloop zou zijn verjaard. Dit alles betekent dat er voldoende grond is voor waardeloosverklaring van de hypothecaire inschrijving
4.4. Uitgangspunt is dat gedaagde op het tijdstip van haar ontbinding – 30 september 2009 – opgehouden is te bestaan (artikel 19 lid 4 BW), waarna zij geen partij meer kan zijn in een procedure. Eisers zullen daarom in hun vordering jegens gedaagde niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
4.5. Eisers zijn echter wel aan te merken als onmiddellijk belanghebbenden in de zin van artikel 3:29 lid 1 BW en uit dien hoofde hebben zij een zelfstandig belang om de inschrijving van het hypotheekrecht waardeloos te (laten) verklaren nu degene die de verklaring had behoren af te geven – gedaagde – dat niet kan doen omdat zij niet meer bestaat. De inschrijving zal daarom bij dit vonnis waardeloos worden verklaard.
4.6. Uit artikel 3:29 lid 4 BW volgt dat dit vonnis na inschrijving de bewaarder machtigt tot doorhaling van de waardeloze inschrijving nadat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, hetgeen pas het geval is als er geen rechtsmiddel meer tegen open staat. De hoger beroepstermijn bedraagt vier weken.
4.7. Aangezien de gedaagde partij niet meer bestaat, zal eiseres, hoewel zij materieel in het gelijk is gesteld, de eigen kosten moeten dragen.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verklaart eisers niet-ontvankelijk in hun vordering tegen gedaagde,
5.2. verklaart de hypothecaire inschrijving ten behoeve van gedaagde, op het voortdurende recht van erfpacht op de woning aan het [adres] te [postcode + plaats] , waardeloos in de zin van artikel 3:29 Burgerlijk Wetboek,
5.3. bepaalt dat eisers hun eigen proceskosten dragen,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. de Vries, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J. Dekker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025.