Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13-117089-25

Datum uitspraak: 10 juli 2025

UITSPRAAK

op de vordering van 23 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 24 februari 2025 door het Amtsgericht Kerpen, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1989, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 juli 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Heemskerk, advocaat in Roermond.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.[2]

Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Britse en Nederlandse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot voorlopige hechtenis van 27 december 2024 uitgevaardigd door het Amtsgericht Kerpen in Duitsland met zaaknummer: 42 Ls - 182 Js 680/23 -9/24.

De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.

Deze feiten zijn omschreven in het EAB.[3]

4 Genoegzaamheid

Standpunt van de raadsman De raadsman heeft bepleit dat het EAB niet genoegzaam is, omdat onvoldoende concreet is gemaakt dat het aanwezig hebben van € 30.000,- aan contant geld te maken heeft met de handel in verdovende middelen. In het EAB is niet vermeld op welke wijze de opgeëiste persoon betrokken zou zijn geweest bij de illegale handel in verdovende middelen. Bovendien is witwassen niet als lijstfeit aangekruist. In dit licht heeft de raadsman primair verzocht om de overlevering te weigeren en subsidiair om de behandeling van de zaak aan te houden en nadere vragen te stellen.

Standpunt van de officier van justitie Volgens de officier van justitie is het EAB genoegzaam. Uit de feitomschrijving is voldoende duidelijk geworden dat de opgeëiste persoon met een bepaald doel contant geld bij zich had, te weten handel in verdovende middelen. Dat witwassen niet als lijstfeit is aangekruist, doet daar niet aan af.

Oordeel van de rechtbank De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.

In deze zaak is het volgende van belang. In de feitomschrijving in onderdeel e) van het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat hij op 1 april 2023 op de A4 ter hoogte van Frechen Buschbell in Duitsland zonder geldig rijbewijs heeft gereden. Daarnaast wordt de opgeëiste persoon beschuldigd van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, omdat hij €30.000,00 aan contant geld bij zich zou hebben gehad dat ofwel was bedoeld voor de aankoop van xtc-pillen dan wel afkomstig was van de verkoop van xtc-pillen. Daarnaast vermeldt het EAB dat de opgeëiste persoon als dader wordt aangemerkt. Op grond van deze feitomschrijving is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een genoegzame beschrijving van de strafbare feiten waarvan de opgeëiste persoon in Duitsland wordt verdacht en dat voldoende duidelijk is in welke mate de opgeëiste persoon bij die feiten betrokken zou zijn geweest.

Daarbij komt dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot de feiten waarvan de opgeëiste persoon in Duitsland wordt verdacht, zal later in Duitsland moeten blijken.

Naar het oordeel van de rechtbank is aldus voldoende duidelijk waarvoor de overlevering wordt verzocht en is de naleving van het specialiteitsbeginsel dan ook voldoende gewaarborgd. Het EAB is genoegzaam, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om de zaak aan te houden om nadere vragen te stellen.

5 Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst één strafbaar feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland onder nummer 5 in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:

illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van dit feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft één strafbaar feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.

De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.

Het feit levert naar Nederlands recht op:

overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

6 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon heeft immers het centrum van zijn belangen in Nederland gevestigd.[4]

Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.

De leidinggevende hoofdofficier van justitie in Keulen heeft op 5 mei 2025 ten behoeve van de opgeëiste persoon de volgende garantie gegeven:

“Overlevering van de Nederlandse staatsburger [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag 2] -1989 in [geboorteplaats 2] , vanuit Nederland naar Duitsland ten behoeve van strafvervolging. (…)

Met het oog op de Nederlandse nationaliteit van de opgeëiste persoon garandeer ik u dat artikel 5 lid 3 van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel in acht wordt genomen en dat de opgeëiste persoon in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf deze op verzoek in Nederland kan ondergaan.”

Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7 Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8 Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.

9 Beslissing

STAAT TOE de overlevering van **[opgeëiste persoon]**aan het Amtsgericht Kerpen, Duitsland, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, mrs. O.P.M. Fruytier en H.P. Kijlstra, rechters, in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 juli 2025.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (Europees aanhoudingsbevel tegen een onderdaan van een derde land), ECLI:EU:C:2023:444, punt 64.


Voetnoten

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (Europees aanhoudingsbevel tegen een onderdaan van een derde land), ECLI:EU:C:2023:444, punt 64.