ECLI:NL:PHR:2025:918 - Parket bij de Hoge Raad - 29 augustus 2025
Arrest
Formele relaties
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer25/02443 Zitting 29 augustus 2025
CONCLUSIE
B.J. Drijber
In de zaak van
[betrokkene], hierna: betrokkene, advocaat: G.E.M. Later,
tegen
de officier van justitie in het arrondissementsparket Oost-Nederland, hierna: de officier van justitie, niet verschenen.
1 Inleiding en samenvatting
1.1 In deze Wvggz-zaak heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging te verlenen voor de duur van zes maanden. De bijgevoegde medische verklaring is opgesteld zonder dat de onafhankelijk psychiater betrokkene heeft kunnen zien of spreken. Betrokkene was ook niet aanwezig bij de mondelinge behandeling, die bij haar thuis is gehouden. De rechtbank heeft een zorgmachtiging verleend voor drie weken, onder aanhouding van het overige verzochte.
1.2 Betrokkene bestrijdt in cassatie onder andere het oordeel dat voldoende is gebleken dat zij niet gehoord wilde worden. Onder meer nu de oproeping voor de mondelinge behandeling in dit geval kennelijk is gedaan per gewone post, laat zich niet met voldoende zekerheid vaststellen dat het oproepingsbericht betrokkene heeft bereikt en kon de rechtbank niet oordelen dat betrokkene op grond van die brief redelijkerwijs op de hoogte was van de plaats en het tijdstip van de zitting. Daarom kan de bestreden beschikking niet in stand blijven.
2 Feiten en procesverloop
2.1 Bij verzoekschrift, binnengekomen op 25 april 2025, heeft de officier van justitie de rechtbank Overijssel, zp. Almelo (hierna: de rechtbank) verzocht om ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging te verlenen, voor de duur van zes maanden en voor de volgende vormen van verplichte zorg:
- toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene; en
- opnemen in een accommodatie.
2.2 Bij het verzoekschrift zijn onder meer overgelegd:
- het zorgplan van 16 april 2025;
- een medische verklaring van 18 april 2025, opgesteld door een onafhankelijk psychiater;
- de bevindingen van de geneesheer-directeur van 24 april 2025; en
- het historisch overzicht, waaruit blijkt dat ten aanzien van betrokkene niet eerder een zorgmachtiging is afgegeven.
2.3 De medische verklaring is uitvoerig, maar opgesteld zonder dat de onafhankelijk psychiater betrokkene persoonlijk heeft kunnen onderzoeken. Hierover vermeldt de verklaring dat betrokkene bij een eerste, aangekondigde, poging wel gezien en aangesproken is toen de onderzoekers op weg waren naar haar huis, maar zij daarna (ondanks aanspreken en naroepen) bewust wegliep en steeds harder ging lopen. En voorts:
“Bij de tweede poging (welke niet aangekondigd was) lijkt er een deur naar de slaapkamer open te staan waar iemand invluchtte zoals te zien vanaf het erf door de ramen, echter bij meermaals aankloppen en verzoeken om in gesprek te gaan komt er geen reactie. De hond die aanwezig is in de woning slaat wel aan. Zij heeft voor de gehele week ook de afspraken met de ambulante zorg afgezegd omdat ze aan heeft gegeven dit niet nodig te hebben.
(…)
Welke overige mededelingen acht u nog van belang? Betrokkene is niet gesproken in het kader van deze beoordeling, ondanks meerdere pogingen om haar thuis te bezoeken. Dit door actief uit de weg gaan van contacten, zeer vermoedelijk gedreven door extreme achterdocht. De indruk is dat betrokkene zeer angstig is en vermijdend. Bij een eventuele rechtszitting zou het advies zijn om op de een of andere manier (evt onder politiebegeleiding ivm eerdere agressie bij opname in Engeland) wel het huis te kunnen betreden om haar te kunnen spreken.”
2.4 De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 16 mei 2025 bij betrokkene thuis. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Gehoord zijn de advocaat van betrokkene, de broer van betrokkene, de ex-partner van betrokkene, een sociaal psychiatrisch verpleegkundige en een psychiater in opleiding.
2.5 Betrokkene zelf is niet gehoord: zij was niet thuis aanwezig, zo heeft de rechtbank vastgesteld nadat de ex-partner van betrokkene haar woning had betreden. De zitting is buiten aanwezigheid van betrokkene voortgezet op het pad naar haar woning. De advocaat heeft aangegeven dat hij geen contact heeft kunnen krijgen met betrokkene en dat hij betwijfelt of zij de uitnodiging voor de zitting heeft gelezen. Later ter zitting heeft hij verklaard:
“Formeel vraag ik mij af of u al kunt beslissen, nu betrokkene niet gehoord kan worden, maar u ook niet heeft kunnen vaststellen dat ze niet gehoord wil worden.”
2.6 De psychiater in opleiding en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige hebben verklaard dat zij geen contact hebben kunnen krijgen met betrokkene. Het proces-verbaal vermeldt:
“De psychiater i.o.: Wij hebben meer dan zes pogingen ondernomen om betrokkene te spreken. Maar wij hebben haar zelf niet kunnen spreken. Zij is ofwel niet thuis of zij loopt weg als ze ziet dat wij eraan komen. Alle informatie die wij hebben is afkomstig van de familie en de betrokken zorg. We hebben het beeld gekregen van een vrouw die in het verleden opgenomen [is] geweest in verband met een psychose Die veel praat over complottheorieën, bommen in de brievenbus en de maffia die achter haar aan zou zitten. (…)
De sociaal psychiatrisch verpleegkundige: Alle keren ben ik hier samen met de psychiater geweest. Ik heb de zorgkaart onder de deur door geschoven vanwege haar angst voor de brievenbus. Ik heb betrokkene één keer gezien, toen ze stond te praten met mensen van [A]. Op het moment dat ik eraan kwam en zij mij zag liep ze weg. Toen de huisarts hier was mochten wij van betrokkene niet binnenkomen, volgens haar zaten wij ‘in het complot’. Betrokkene heeft medicatie nodig maar gebruikt nu geen medicatie.”
2.7 Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank uitspraak gedaan. De rechtbank heeft ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging voor de verzochte vormen van zorg verleend voor de duur van drie weken (tot en met 6 juni 2025), het verzoek voor het overige aangehouden tot 2 juni. De mondelinge uitspraak van 16 mei 2025 is schriftelijk uitgewerkt op 20 mei 2025 (hierna: de bestreden beschikking).
2.8 In de bestreden beschikking overweegt de rechtbank onder meer als volgt (onderstreping door mij toegevoegd; A-G):
“2.1 Op grond van artikel 6:1 lid 1 Wvggz kan de rechtbank de zaak afdoen als de rechter vaststelt dat betrokkene niet in staat is of niet bereid is om te worden gehoord. Betrokkene is bij brief van 30 april 2025 door de rechtbank in kennis gesteld van de geplande mondelinge behandeling bij haar thuis op 16 mei 2025 om 10:35 uur. De rechtbank leidt daaruit af dat betrokkene redelijkerwijs op de hoogte was van de zitting op 16 mei 2025. De psychiater i.o. heeft toegelicht dat meer dan zes pogingen ondernomen zijn om betrokkene te spreken, maar zij hebben haar zelf niet kunnen spreken. Betrokkene is of niet thuis, of loopt weg als ze ziet dat zij eraan komen. Uit het dossier blijkt dat betrokkene zorg- en contact mijdend is naar verschillende personen. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat voldoende is gebleken dat betrokkene niet gehoord wil worden.
2.2 Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat betrokkene in een psychose verkeert, zeer waarschijnlijk in het kader van schizofrenie. (…)
2.3 Deze stoornissen leiden tot ernstig nadeel, gelegen in:
- levensgevaar;
- ernstige psychische schade;
- ernstige financiële schade;
- ernstige verwaarlozing;
- maatschappelijke teloorgang;
- ernstige verstoorde ontwikkeling voor of van betrokkene of een ander. Uit de medische verklaring blijkt dat het de psychiater, ondanks herhaaldelijke pogingen daartoe, niet is gelukt om betrokkene te spreken. Betrokkene houdt alle contact met de geestelijke gezondheidszorg af, ook de ambulante thuisbegeleiding vanuit de WMO accepteert zij niet. Zij heeft bij hen aangegeven geen zorg nodig te hebben. Ondanks de steeds verder vorderende maatschappelijke teloorgang lukt het betrokkene niet om problemen voortkomend vanuit haar achterdocht zelfstandig op te lossen. (…)
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de psychiater i.o. toegelicht dat de informatie die de zorgverleners hebben, is verkregen van de familie en de betrokken zorg. Zij hebben het beeld gekregen van een vrouw die in het verleden opgenomen is geweest in verband met een psychose, die veel praat over complottheorieën, bommen in de brievenbus en de maffia die achter haar aan zou zitten. Betrokkene heeft uitspraken gedaan dat zij zal reïncarneren als zij haar tanden, kinderen, en partner zou verliezen. Nu alle drie die feiten zijn ingetreden is er zorg dat zij zichzelf iets aan zal doen. De sociaal psychiatrisch verpleegkundige brengt naar voren dat zij zes keer vruchteloos met de psychiater bij betrokkene is geweest. Zij heeft bij betrokkene de zorgkaart onder de deur door geschoven, maar daar is niet op gereageerd. Een keer heeft zij betrokkene gezien, maar toen liep betrokkene weg. De ex-partner van betrokkene heeft verklaard dat betrokkene eerder een psychose heeft gehad. Hij was bij het toetreden tot de woning erg geschrokken van hoe het er binnen uitzag en maakte melding van de aanwezigheid van een groot mes naast het bed van betrokkene.
2.4 De advocaat brengt naar voren dat hij zich afvraagt of de rechtbank al op het verzoek kan beslissen nu betrokkene niet gehoord kan worden, maar ook niet kan worden vastgesteld dat zij niet gehoord wil worden. Daar heeft het wel de schijn van, maar betrokkene heeft de oproepbrief waarschijnlijk niet gelezen. Volgens de advocaat geeft het dossier aanleiding voor veel zorgen, maar hij wijst er ook op dat betrokkene nog niet is onderzocht door een onafhankelijke psychiater. (…)
(…)
2.9 De rechtbank is van oordeel dat een zorgmachtiging noodzakelijk is. De rechtbank gaat daarbij uit van de medische verklaring, omdat de psychiater op grond van veel verschillende bronnen en feitelijke informatie de diagnose acute psychose heeft gegeven. Zonder een zorgmachtiging, en indien nodig de inzet van verplichte zorg, is het ernstig nadeel niet af te wenden. Gelet op de omstandigheden en na het horen van de psychiater i.o. en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige, zal de rechtbank de zorgmachtiging toewijzen. Bijzonder aan deze zaak is dat betrokkene door vrijwel geen enkele zorgverlener daadwerkelijk en recent is gezien, en dat het ook haar eigen advocaat nog niet is gelukt om contact met haar te krijgen. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de zorgmachtiging vooreerst voor de zeer beperkte duur van drie weken af te geven, en voor het overige aan te houden. Deze periode kan gebruikt worden om betrokkene op te nemen en meer zicht te krijgen op haar toestand en op de mate van vrijwilligheid. De rechtbank zal in het dictum een datum bepalen waarop opnieuw zal worden geprobeerd om betrokkene te horen.
Verzoeker dient voor die nadere mondelinge behandeling zitting een (aanvullende) medische verklaring op te stellen, waarbij betrokkene (voor zover zij zich daar niet aan onttrekt) wel is gezien door de beoordelend psychiater.”
2.9 Namens betrokkene is op 8 juli 2025 – tijdig – cassatieberoep ingesteld.
2.10 De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
2.11 Volledigheidshalve zij vermeld dat de rechtbank op 2 juni 2025 de mondelinge behandeling heeft voortgezet en onder meer betrokkene heeft gehoord. Bij beschikking van diezelfde dag is ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend tot en met uiterlijk 16 november 2025.
3 Bespreking van het cassatiemiddel
Inleidende opmerkingen
3.1 Het cassatiemiddel bevat twee onderdelen, waarmee zowel wordt opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat voldoende is gebleken dat betrokkene niet gehoord wil worden (onderdeel I) als tegen de beslissing van de rechtbank om een zorgmachtiging te verlenen zonder dat betrokkene door een onafhankelijk psychiater is onderzocht (onderdeel II).
3.2 Het middel snijdt daarmee twee thema’s aan die regelmatig terugkeren in recente cassatieberoepen tegen Wvggz-machtigingen: het horen van de niet op zitting verschenen betrokkene en het ontbreken van een medische verklaring op basis van een persoonlijk onderzoek. In dergelijke zaken ziet men regelmatig hulpverleners veel moeite doen om met de betrokkene in contact te komen. Niet alleen kan dat aanzienlijk beslag leggen op de (veelal schaarse) beschikbare capaciteit in zorginstellingen, ook kan het onbevredigend – en in bepaalde gevallen onverantwoord of zelfs onveilig – zijn als de betrokkene door het afhouden van ieder contact met geestelijke gezondheidszorg kan bereiken dat hem of haar geen verplichte zorg wordt verleend, ook als familieleden of andere naasten het met het verzoek om een zorgmachtiging eens zijn.
3.3 Wat kan de rechter doen als de betrokkene onvindbaar is? Als uit de wel beschikbare informatie blijkt van zorgmijdend gedrag dat kan leiden tot ernstig nadeel voor de betrokkene of zijn omgeving, wijst dat dan niet juist op het bestaan van een psychische problematiek en de noodzaak verplichte zorg te verlenen? Niet onbegrijpelijk is dat de rechter dan zoekt naar een tijdelijke oplossing, bijvoorbeeld een kortlopende zorgmachtiging. De wettelijke kaders zijn echter strak. Ook dat is begrijpelijk: betrokkenen zijn doorgaans kwetsbare personen en het toepassen van verplichte zorg kan diep ingrijpen in hun persoonlijke vrijheid. Het verlenen van een machtiging voor verplichte zorg dient daarom steeds te voldoen aan alle wettelijke vereisten en de toepasselijke procedurele waarborgen.
3.4 Voor de hoorplicht geldt dat uit de beschikking op het verzoek om een zorgmachtiging kenbaar moet zijn dat de rechter heeft onderzocht of de niet op de zitting verschenen betrokkene op de juiste wijze is opgeroepen en daarom bekend was, althans kon zijn, met de plaats en het tijdstip van de mondelinge behandeling. Indien dit naar het oordeel van de rechter het geval is, dient hij vervolgens te motiveren op grond waarvan hij meent te kunnen vaststellen dat betrokkene niet in staat of bereid is om te worden gehoord (zie hierna, 3.9).
3.5 Het ontbreken van een medische verklaring betekent volgens vaste rechtspraak dat de rechter geen zorgmachtiging kan verlenen (art. 5:8 lid 1 Wvggz).
3.6 Het kan onbevredigend zijn dat het niet-meewerken door de betrokkene aan de behandeling van het verzoek om verlening van een zorgmachtiging ertoe leidt dat geen zorgmachtiging mogelijk is, ondanks duidelijke aanwijzingen dat verplichte zorg noodzakelijk is. In de praktijk maken rechters zoals gezegd wel gebruik van kortlopende zorgmachtigingen, ook al is niet voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor verlening van een zorgmachtiging. Vervolgens kan dan, nadat de onafhankelijk psychiater alsnog erin is geslaagd de betrokkene te onderzoeken (en zo inzicht te krijgen in diens actuele gezondheidstoestand en de noodzaak tot het treffen van de beoogde maatregel) en na een mondelinge behandeling in aanwezigheid van betrokkene, een aansluitende machtiging worden verleend voor de resterende duur van de gevraagde termijn. Dit leidt ertoe dat de betrokkene feitelijk niets opschiet met de vernietiging van de beschikking waarbij de kortlopende zorgmachtiging is verleend: vernietiging van de tussenbeschikking doet in zo’n geval namelijk niet af aan de geldigheid van de eindbeschikking. Ook dat kan wellicht als onbevredigend worden gezien, maar dan vanuit het perspectief van de betrokkene.
Onderdeel I
3.7 Betrokkene klaagt dat rov. 2.1 van de bestreden beschikking (weergegeven onder 2.8 hiervoor) onjuist althans onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd is.
3.8 Het onderdeel voert aan dat niet bekend is of de oproepingsbrief is aangekomen en of die brief betrokkene heeft bereikt. Er is geen bewijs van een brief noch bewijs dat betrokkene die brief ontvangen en gezien heeft. Gelet op het belang van de hoorplicht is onbegrijpelijk dat de rechtbank meent ervan te kunnen uitgaan dat betrokkene niet gehoord wil worden, aldus de toelichting op het eerste onderdeel.
3.9 In vaste rechtspraak heeft de Hoge Raad over het vaststellen van het ontbreken van de bereidheid tot doen horen het volgende overwogen:
“Art. 6:1 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter de betrokkene hoort na ontvangst van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. Het gaat hier om meer dan hetgeen reeds voortvloeit uit het fundamentele beginsel van een behoorlijke rechtspleging dat iedere partij de gelegenheid moet krijgen om haar standpunt naar voren te brengen voordat de rechter een beslissing neemt. Ook dient immers zoveel mogelijk gewaarborgd te zijn dat aan iemand niet verplichte zorg kan worden opgelegd zonder dat hij, zo hij dit wenst, zelf door de rechter wordt gehoord. Het is tegen deze achtergrond dat de onderzoeksplicht van de rechter naar de bereidheid van de betrokkene om zich te doen horen en de motivering van zijn vaststelling dat die bereidheid niet aanwezig was, moeten worden beoordeeld. Dit brengt mee dat de rechter die van oordeel is dat deze bereidheid ontbrak, dit in zijn beschikking dient vast te stellen en dat hij de gronden dient te vermelden waarop dat oordeel berust. Niet noodzakelijk is evenwel dat de rechter vaststelt dat de betrokkene heeft verklaard voormelde bereidheid te missen. Voldoende is dat dit naar het oordeel van de rechter kan worden afgeleid uit de wijze waarop de betrokkene zich heeft gedragen, in het bijzonder ook bij de door de rechter aangewende pogingen om de betrokkene in zijn woon- of verblijfplaats te horen op de voet van art. 6:1 lid 2 Wvggz.
De vaststelling dat de niet op de mondelinge behandeling verschenen betrokkene niet bereid is zich te doen horen als bedoeld in art. 6:1 lid 1 Wvggz, veronderstelt in de eerste plaats dat de betrokkene bekend is met de plaats en het tijdstip van de mondelinge behandeling. Uitgangspunt is dat de betrokkene voor die mondelinge behandeling behoorlijk wordt opgeroepen door de griffier overeenkomstig het bepaalde in art. 6:1 lid 10 Wvggz in verbinding met de art. 272 e.v. Rv. Niet uitgesloten is echter dat de betrokkene langs andere weg op de hoogte is gesteld van of bekend is geraakt met de plaats en het tijdstip van de mondelinge behandeling.”
3.10 Uit de bestreden beschikking blijkt dat de rechtbank haar oordeel dat voldoende gebleken is dat betrokkene niet gehoord wil worden erop baseert dat betrokkene redelijkerwijs op de hoogte was van de zitting (nu zij bij brief van 30 april 2025 door de rechtbank in kennis is gesteld van de geplande mondelinge behandeling bij haar thuis op 16 mei 2025 om 10.35 uur) en dat betrokkene naar verschillende personen toe zorg- en contactmijdend is.
3.11 Met het middel meen ik dat dit niet de conclusie kan dragen dat betrokkene niet bereid zou zijn zich te doen horen. In de gegeven omstandigheden kon de rechtbank namelijk niet komen tot de vaststelling dat betrokkene redelijkerwijs op de hoogte was van de zitting. Wat betreft de oproeping voor de mondelinge behandeling is in dit geval kennelijk volstaan met oproeping per gewone post.
3.12 Wellicht had het voor de hand gelegen om alsnog ter zitting te proberen telefonisch of via WhatsApp contact met betrokkene te krijgen. Uit niets blijkt dat dit is geprobeerd, terwijl aanleiding bestond te veronderstellen dat betrokkene haar post niet opent
3.13 Volledigheidshalve wijs ik erop dat in dit geval de rechtbank haar overweging dat betrokkene redelijkerwijs op de hoogte was van de zitting uitsluitend baseert op de oproepingsbrief. De rechtbank overweegt niet dat betrokkene langs andere weg bekend zou zijn geraakt met de plaats en het tijdstip van de mondelinge behandeling.
3.14 Uit het voorgaande volgt dat het eerste onderdeel slaagt en dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd.
Onderdeel II
3.15 Betrokkene klaagt dat het verzoek tot verlening van een zorgmachtiging niet kon worden toegewezen, ook niet voor een periode van drie weken, nu betrokkene niet is onderzocht door een onafhankelijk psychiater en er aldus geen actuele medische verklaring aanwezig is op basis van onderzoek van betrokkene zelf.
3.16 Deze klacht behoeft geen behandeling,
4 Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van 16 mei 2025 van de rechtbank Overijssel, zp. Almelo, en tot terugwijzing van de zaak naar die rechtbank.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Medische verklaring, p. 2 en 6.
Rb. Overijssel, zp. Almelo, 16 mei 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:5130.
Rb. Overijssel, zp. Almelo, 2 juni 2025, nr. C/08/332248 / FA RK 25-1078 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).
Dit cassatieberoep is geregistreerd onder zaaknr. 25/02796.
Zo heeft in deze zaak de broer van betrokkene op de zitting verklaard: “Ik heb vertrouwen in het verzoek en ben het ermee eens. Ook de overige familieleden en de overige hulpverleners staan hier achter.”
HR 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1546, NJ2024/324; HR 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1548, RvdW2024/1024. Zie bijv. ook HR 9 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:726, NJ2025/145, rov. 3.2-3.3.
HR 21 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:663, NJ2023/262, m.nt. J. Legemaate, rov. 3.2; HR 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:789, NJ 2024/244, m.nt. J. Legemaate, rov. 3.3.
Zie recent HR 20 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:972, NJ2025/184, rov. 3.2.2 en 3.2.3 en HR 20 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:973, RvdW2025/805, rov. 3.1.2 en 3.1.3. Zie bijv. ook HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1890, NJ2025/32, rov. 3.2, en HR 22 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1721, RvdW2024/1149, rov. 3.2.
Bestreden beschikking, rov. 2.1, zou anders niet slechts spreken van ‘brief’ maar van ‘aangetekende brief’, naar ik mag aannemen gevolgd door de vaststelling of die brief in ontvangst genomen/afgehaald is door betrokkene en/of door de rechtbank retour is ontvangen, gelet op de afwezigheid van betrokkene ter zitting. Overigens slaagt het onderdeel ook indien wél zou moeten worden aangenomen dat sprake is van aangetekende verzending van de oproepingsbrief, aangezien de rechtbank ook dan niet heeft vastgesteld dat die brief betrokkene heeft bereikt zodat ook in dat geval niet zou kunnen worden geoordeeld dat betrokkene redelijkerwijs moest worden geacht op de hoogte te zijn van de mondelinge behandeling.
Zie bijv. HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:880, RvdW2021/643, rov. 3.3: “In dit geval staat vast dat de oproeping voor de mondelinge behandeling niet per aangetekende post aan betrokkene is verstuurd. Er kan daarom, nu betrokkene niet bij de mondelinge behandeling is verschenen, niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het oproepingsbericht betrokkene heeft bereikt. (…)”
Zie ook rov. 2.3 van de bestreden beschikking. De medische verklaring vermeldt dat betrokkene haar post niet uit de brievenbus durft te halen omdat ze bang is dat er bombrieven in zitten (zie rubriek 4.b onder 2). De zorgverantwoordelijke schrijft in het zorgplan, als onderdeel van de probleembeschrijving (rubriek 3.a en 3.e): “Ze weigert haar post te openen” en “opent haar post niet”. En in het kader van het (dreigend) ernstig nadeel (rubriek 5.a): “Het vermoeden is dat betrokken[e] vanuit de psychose zichzelf isoleert en ook zichzelf verwaarloost, daarbij ook geen post en rekeningen. De situatie heeft geleid tot de uithuisplaatsing van de 2 jongste kinderen, via Veilig Thuis.”
Proces-verbaal, p. 2: “Ik heb nog contact met haar via WhatsApp, echter beperkt. (…)”
Vgl. HR 20 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:972, NJ2025/184, rov. 3.3 en HR 20 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:973, RvdW2025/805, rov. 3.2.