Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2025:1526 - Hoge Raad - 10 oktober 2025

Arrest

ECLI:NL:HR:2025:152610 oktober 2025

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 25/02443 Datum 10 oktober 2025

BESCHIKKING

In de zaak van

[betrokkene] , wonende te [plaats] , VERZOEKSTER tot cassatie, hierna: betrokkene, advocaat: G.E.M. Later,

tegen

DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT OOST-NEDERLAND, VERWEERDER in cassatie, hierna: de officier van justitie, niet verschenen.

1 Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naarde beschikking in de zaak C/08/332248 / FA RK 25-1078 van de rechtbank Overijssel van 16 mei 2025. Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot vernietiging van de beschikking van 16 mei 2025 van de rechtbank, en tot terugwijzing van de zaak naar die rechtbank.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1 De officier van justitie heeft op 25 april 2025 verzocht ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging te verlenen.

2.2 De rechtbank heeft het verzoek op 16 mei 2025 mondeling behandeld ter plaatse van de woning van betrokkene. De rechtbank heeft, nadat de ex-partner van betrokkene de woning had betreden, vastgesteld dat betrokkene thuis niet aanwezig was en heeft de zitting voortgezet op het pad naar de woning. Gehoord zijn de advocaat van betrokkene, de broer van betrokkene, de ex-partner van betrokkene, een sociaal psychiatrisch verpleegkundige en een psychiater in opleiding. Betrokkene zelf is niet gehoord.

2.3.1 De advocaat van betrokkene heeft te kennen gegeven dat hij geen contact heeft kunnen krijgen met betrokkene en dat hij betwijfelt of zij de uitnodiging voor de zitting heeft gelezen. Later ter zitting heeft hij verklaard:

“Formeel vraag ik mij af of u al kunt beslissen, nu betrokkene niet gehoord kan worden, maar u ook niet heeft kunnen vaststellen dat ze niet gehoord wil worden.”

2.3.2 De psychiater in opleiding en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige hebben verklaard dat zij geen contact hebben kunnen krijgen met betrokkene. Het proces-verbaal vermeldt:

“De psychiater i.o.: Wij hebben meer dan zes pogingen ondernomen om betrokkene te spreken. Maar wij hebben haar zelf niet kunnen spreken. Zij is ofwel niet thuis of zij loopt weg als ze ziet dat wij eraan komen. Alle informatie die wij hebben is afkomstig van de familie en de betrokken zorg. We hebben het beeld gekregen van een vrouw die in het verleden opgenomen [is] geweest in verband met een psychose. Die veel praat over complottheorieën, bommen in de brievenbus en de maffia die achter haar aan zou zitten. (…)

De sociaal psychiatrisch verpleegkundige: Alle keren ben ik hier samen met de psychiater geweest. Ik heb de zorgkaart onder de deur door geschoven vanwege haar angst voor de brievenbus. Ik heb betrokkene één keer gezien, toen ze stond te praten met mensen van [A]. Op het moment dat ik eraan kwam en zij mij zag liep ze weg. Toen de huisarts hier was mochten wij van betrokkene niet binnenkomen, volgens haar zaten wij ‘in het complot’. Betrokkene heeft medicatie nodig maar gebruikt nu geen medicatie.”

2.4 Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank uitspraak gedaan. De rechtbank heeft ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend voor de duur van drie weken (tot en met 6 juni 2025), en het verzoek voor het overige aangehouden. De mondelinge uitspraak van 16 mei 2025 is schriftelijk uitgewerkt op 20 mei 2025 (hierna: de bestreden beschikking).[1] In de bestreden beschikking overweegt de rechtbank onder meer als volgt:

“2.1 Op grond van artikel 6:1 lid 1 Wvggz kan de rechtbank de zaak afdoen als de rechter vaststelt dat betrokkene niet in staat is of niet bereid is om te worden gehoord. Betrokkene is bij brief van 30 april 2025 door de rechtbank in kennis gesteld van de geplande mondelinge behandeling bij haar thuis op 16 mei 2025 om 10:35 uur. De rechtbank leidt daaruit af dat betrokkene redelijkerwijs op de hoogte was van de zitting op 16 mei 2025. De psychiater i.o. heeft toegelicht dat meer dan zes pogingen ondernomen zijn om betrokkene te spreken, maar zij hebben haar zelf niet kunnen spreken. Betrokkene is of niet thuis, of loopt weg als ze ziet dat zij eraan komen. Uit het dossier blijkt dat betrokkene zorg- en contact mijdend is naar verschillende personen. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat voldoende is gebleken dat betrokkene niet gehoord wil worden.”

3 Beoordeling van het middel

3.1 Onderdeel I van het middel richt zich tegen rov. 2.1 van de bestreden beschikking. Het klaagt dat onduidelijk is of de brief van 30 april 2025 waarover de rechtbank spreekt, betrokkene heeft bereikt. Gelet op het belang van de hoorplicht is onbegrijpelijk dat de rechtbank meent ervan uit te kunnen gaan dat betrokkene niet gehoord wil worden, aldus de klacht.

3.2 Art. 6:1 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter de betrokkene hoort na ontvangst van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. De vaststelling dat de niet op de mondelinge behandeling verschenen betrokkene niet bereid is zich te doen horen als bedoeld in art. 6:1 lid 1 Wvggz, veronderstelt in de eerste plaats dat de betrokkene bekend is met de plaats en het tijdstip van de mondelinge behandeling. Uitgangspunt is dat de betrokkene voor die mondelinge behandeling behoorlijk wordt opgeroepen door de griffier overeenkomstig het bepaalde in art. 6:1 lid 10 Wvggz in verbinding met de art. 272 e.v. Rv. Niet uitgesloten is echter dat de betrokkene langs andere weg op de hoogte is gesteld van of bekend is geraakt met de plaats en het tijdstip van de mondelinge behandeling.[2]

3.3 Uit de bestreden beschikking en de overige stukken van het geding blijkt niet dat de rechtbank heeft onderzocht of betrokkene behoorlijk – dat wil in dit geval zeggen: bij aangetekende brief, tenzij de rechter anders heeft bepaald (zie art. 272, derde volzin, Rv) – was opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Evenmin heeft de rechtbank vastgesteld dat de brief van 30 april 2025 betrokkene heeft bereikt of dat betrokkene langs andere weg bekend is geraakt met de plaats en het tijdstip van de mondelinge behandeling. Bij die stand van zaken kon de rechtbank niet vaststellen dat betrokkene niet gehoord wil worden. De hiervoor in 3.1 weergegeven klacht slaagt dus.

3.4 De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

  • vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 16 mei 2025;
  • wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.M. Wattendorff, als voorzitter, F.J.P. Lock en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 10 oktober 2025.

Rechtbank Overijssel 16 mei 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:5130.

Zie voor een en ander o.a. HR 20 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:972, rov. 3.2.2 en 3.2.3.


Voetnoten

Rechtbank Overijssel 16 mei 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:5130.

Zie voor een en ander o.a. HR 20 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:972, rov. 3.2.2 en 3.2.3.