ECLI:NL:PHR:2025:829 - Parket bij de Hoge Raad - 8 augustus 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer25/01910 Zitting 8 augustus 2025
CONCLUSIE
B.J. Drijber
In de zaak van
[betrokkene], verzoeker tot cassatie, hierna: betrokkene, advocaat: mr. G.E.M. Later,
tegen
de officier van justitie in het arrondissementsparket Noord-Holland, locatie Haarlem, verweerder in cassatie, hierna: de officier van justitie, niet verschenen.
1 Inleiding
1.1 In deze Wvggz-zaak is ten aanzien van betrokkene verzocht om een zorgmachtiging te verlenen. Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat de geneesheer-directeur hem ten onrechte niet heeft geïnformeerd dat ten aanzien van hem een verzoek voor een zorgmachtiging werd voorbereid (art. 5:4 lid 2 onder a Wvggz) en dat hij de mogelijkheid had zich bij het opstellen van een eigen plan van aanpak te laten bijstaan door een familielid of naaste (art. 5:5 lid 1 Wvggz).
1.2 De rechtbank heeft een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, geldend tot en met 20 augustus 2025. Het primaire verweer van betrokkene, dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard omdat betrokkene het recht is ontnomen om verplichte zorg door middel van het opstellen van een plan van aanpak te voorkomen, heeft de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn, in welk kader de rechtbank kennis heeft genomen van een zijdens betrokkene kort voor de zitting ingediend plan van aanpak.
1.3 De cassatieklachten van betrokkene komen erop neer dat niet is voldaan aan de wettelijke voorschriften rondom het bieden van gelegenheid om een plan van aanpak op te stellen, en dat het verlenen van de zorgmachtiging in dit geval in strijd is met art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM en art. 6 lid 1 EVRM, althans dat de bestreden beschikking onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd. Mijns inziens zijn de klachten tevergeefs voorgesteld.
2 Feiten en procesverloop
2.1 Bij verzoekschrift ingekomen bij de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank) op 7 februari 2025, heeft de officier van justitie verzocht om ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:4 Wvggz te verlenen voor de duur van zes maanden, voor verschillende vormen van verplichte zorg.
2.2 Bij het verzoekschrift zijn overgelegd:
- het zorgplan van 9 januari 2025, opgesteld door de zorgverantwoordelijke;
- een medische verklaring van 31 januari 2025, opgesteld door een niet bij de behandeling betrokken psychiater;
- de bevindingen van de geneesheer-directeur van 6 februari 2025; en
- een blanco overzicht van eerder verleende machtigingen op grond van de Wvggz.
2.3 In het zorgplan beschrijft de zorgverantwoordelijke onder meer dat betrokkene een 30-jarige student is die sinds tien jaar zorg ontvangt bij het [FACT] en bekend is met schizofrenie.
“Het is niet mogelijk geweest de aanvraag van de zorgmachtiging met betrokkene te bespreken of de procedure uit te leggen. Er is gepoogd in contact te komen en maar dit is helaas niet gelukt. In gesprek wordt de noodzaak bij herhaling uitgelegd.”
2.4 De medische verklaring vermeldt onder meer dat bij het psychiatrisch onderzoek door de onafhankelijk psychiater de intelligentie van betrokkene bovengemiddeld wordt geschat en dat er een beperkt ziektebesef en -inzicht is.
2.5 De bevindingen van de geneesheer-directeur vermelden onder meer: “betrokkene heeft geen plan van aanpak gemaakt.”
2.6 Op 19 februari 2025 om 17.00 uur, voorafgaand aan de mondelinge behandeling om 11.30 uur de volgende dag, heeft de advocaat van betrokkene de rechtbank per e-mail een door betrokkene opgesteld plan van aanpak toegezonden,
“Ik heb nooit een brief, e-mail of bericht ontvangen over de mogelijkheid om een plan van aanpak in te dienen tegen de zorgmachtiging. Ook heb ik geen informatie gekregen over de geneesheer-directeur. Dit hebben wij zelf ontdekt via Zorg in Dwang, wat ik onacceptabel vind. Parnassia heeft al meerdere keren fouten gemaakt, wat voor frustratie zorgt.
Ik wil graag weten waarom ik deze brief niet heb ontvangen en vraag bevestiging dat mijn plan van aanpak alsnog wordt meegenomen in de beoordeling.”
2.7 Betrokkene beschrijft in het plan van aanpak wat zijn persoonlijke situatie en achtergrond is. Ook staat hij stil bij zijn doelen en motivatie, bij zijn hulpvraag en voorgestelde oplossingen, bij voorgestelde afspraken over medicatie, behandeling en ondersteuning, bij daginvulling en structuur, bij signalen en risicofactoren, en bij een noodplan bij terugval. Verder vermeldt betrokkene wie uit zijn netwerk hem ondersteunt. Hij schrijft dat dit plan van aanpak laat zien dat hij actief werkt aan zijn herstel en verantwoordelijkheid neemt voor zijn welzijn. Door zich aan deze afspraken te houden kan betrokkene stabiliteit behouden en verplichte zorg voorkomen, aldus betrokkene.
2.8 De rechtbank heeft op 20 februari 2025 het verzoek van de officier van justitie behandeld bij het [FACT]. Gehoord zijn: betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige, de casemanager en de vader van betrokkene. De advocaat van betrokkene heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
2.9 Wat betreft het plan van aanpak heeft de casemanager ter zitting verklaard (mijn onderstrepingen, ook in de citaten hierna):
“Ik heb het plan van aanpak van betrokkene gelezen. De intenties zijn goed, er wordt beschreven dat er veel contact met het zorgteam zal zijn en dat de voorgeschreven medicatie zal worden ingenomen. Op zich staan wij achter die intenties, maar ik vraag me af of het feitelijk haalbaar [is].”
De sociaal-psychiatrisch verpleegkundige heeft verklaard:
“We hebben het geprobeerd op vrijwillige basis, maar dat is helaas niet gelukt. We wensen betrokkene toe dat het beter met hem gaat, daarom hebben wij aangeboden om dingen op orde te krijgen. Betrokkene wil het soms wel, maar soms ook niet, waardoor wij geen stap verder komen. We zien een aftakeling, beter gezegd: een teloorgang. Wij willen dat stoppen.
U vraagt mij naar mijn mening over het plan van aanpak:
Het plan van aanpak van betrokkene is op zich een goed plan, maar ik ben bang dat er dan toch weer andere dingen komen waardoor het niet gaat lukken. Wij hebben onze twijfels of betrokkene zijn medicatie vrijwillig gaat innemen en in de juiste dosering. Het afgelopen jaar hebben wij dat al een paar keer geprobeerd maar dat is steeds mislukt. Betrokkene heeft eind vorig jaar bovendien gezegd dat hij uit de zorg wil. Dat baart mij zorgen voor zijn gezondheid en de toekomst. Daarnaast uit betrokkene soms dreigementen. Er wordt dan gesuggereerd dat er dingen gaan gebeuren als er een zorgmachtiging komt.”
2.10 De advocaat van betrokkene heeft verklaard:
“Mijn cliënt is van goede wil. Hij denkt dat hij het zelfstandig redt met de hulpverlening van de zorg op vrijwillige basis. Verplichte zorg is nogal indringend en een ultimum remedium. Ik kan het me voorstellen dat betrokkene daar afwijzend tegenover staat. Ik ben van mening dat het plan van aanpak afdoende is. Het contact met de ouders is gestabiliseerd, betrokkene woont weer bij zijn vader, is weer met zijn studie bezig en zou ook stage lopen. Door het geheel aan brieven van de rechtbank en instanties is die stage nu echter weer op een zijspoor beland.
(…)
Formeel verweer Eerst een formeel verweer. Ik heb het gisteren bij email al te kennen gegeven. Volgens mij is niet voldaan aan artikel 5:5 lid 1 Wvggz, inhoudende mededeling van de G-D aan [betrokkene] dat een zorgmachtiging wordt voorbereid en dat hij te kennen kan geven een Plan van Aanpak te willen opstellen. Die brief van de G-D heb ik niet gezien, zodat ik er vanuit moet gaan dat die brief niet is verzonden waardoor aan hem een mogelijkheid is ontnomen om verplichte zorg te voorkomen zodat de officier n-o dient te worden verklaard in zijn verzoek.
(…)
Zoals uit het plan van aanpak blijkt,
2.11 De rechtbank heeft direct na de mondelinge behandeling mondeling uitspraak gedaan en ten aanzien van betrokkene de verzochte zorgmachtiging verleend. De beschikking (hierna: de bestreden beschikking) is schriftelijk uitgewerkt op 6 maart 2025.
2.12 De rechtbank overweegt daarin het volgende:
“Het formele verweer van de advocaat
2.1. Namens betrokkene heeft de advocaat in zijn e-mail van 19 februari 2025 en ter zitting primair het verweer opgeworpen dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek. Daartoe is aangevoerd dat artikel 5:5, eerste lid, van de Wvggz is geschonden en betrokkene daarmee het recht is ontnomen om verplichte zorg door middel van het opstellen van een plan van aanpak te voorkomen. Niet alleen ontbreekt in het dossier een afschrift van een brief van de geneesheer-directeur aan betrokkene, waarin hem wordt medegedeeld dat een zorgmachtiging wordt voorbereid en hem de mogelijkheid wordt geboden aan de geneesheer-directeur te kennen te geven een plan van aanpak te willen opstellen, ook stelt betrokkene geen brief van de geneesheer-directeur te hebben ontvangen.
2.2. De rechtbank is van oordeel dat het primaire verweer geen doel treft. Zij overweegt daartoe als volgt. Of de brief van de geneesheer-directeur aan de betrokkene is verzonden en ook is aangekomen, kan niet zonder meer door de rechtbank worden vastgesteld. Daar komt bij dat ingevolge artikel 5:17, derde lid, van de Wvggz genoemde brief niet behoort tot een van de bescheiden die bij het verzoekschrift tot het afgeven van een zorgmachtiging van de officier van justitie dienen te worden gevoegd. Bovendien is het antwoord op voornoemde vraag niet relevant, want als is verzuimd de brief naar betrokkene te verzenden – zoals de advocaat stelt – leidt dat niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in haar verzoek, maar hooguit tot afwijzing van het verzoek omdat betrokkene de mogelijkheid is ontnomen om zelf een plan van aanpak op te stellen.
2.3. Onder de gegeven omstandigheden is de rechtbank verder van oordeel dat in dit geval ook voor afwijzing van het verzoek geen aanleiding is, omdat betrokkene voor de mondelinge behandeling van het verzoek een plan van aanpak heeft opgesteld. De rechtbank concludeert dan ook dat (…) [betrokkene] niet in zijn belangen is geschaad. Zij gaat daarom over tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de officier van justitie.
De inhoudelijke beoordeling van de rechtbank
2.4. Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, te weten: een psychotische decompensatie bij bekende schizofrenie.
(…)
2.7. Om het ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren en te herstellen, heeft hij zorg nodig.
2.8. Anders dan door betrokkene en zijn advocaat gesteld, is de rechtbank van oordeel dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. In dit verband heeft de rechtbank kennisgenomen van het door betrokkene opgestelde plan van aanpak, maar – hoewel de intenties uit het plan van aanpak goed zijn – niet de overtuiging bekomen dat daarmee het ernstig nadeel kan worden afgewend. De rechtbank neemt hierbij eveneens in overweging dat sprake is van beperkt ziektebesef en -inzicht bij betrokkene en dat het vrijwillig kader eerder ontoereikend is geweest om het ernstig nadeel af te wenden. Om die reden is verplichte zorg noodzakelijk.
2.9. Op grond van de medische verklaring, het zorgplan en het advies van de geneesheer-directeur, acht de rechtbank gedurende de hele looptijd van de zorgmachtiging de volgende vormen van verplichte zorg nodig:
- het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen.
Uit de overgelegde stukken maakt de rechtbank op dat slechts in het geval dat betrokkene ernstig (psychotisch) ontregelt, wordt overgegaan tot opname en de daarbij behorende vormen van verplichte zorg. Indien dat het geval is en het ernstig nadeel niet langer kan worden afgewend door middel van de hiervoor vermelde vormen van verplichte zorg, worden gedurende de hele looptijd van de zorgmachtiging ook de volgende vormen van verplichte zorg nodig geacht:
- het beperken van bewegingsvrijheid;
- het insluiten van betrokkene (telkens voor maximaal drie dagen)’;
- het uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- opnemen in een accommodatie.
(…).”
2.13 Namens betrokkene is op 20 mei 2025 – tijdig – beroep in cassatie ingesteld. De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
3 Bespreking van het cassatiemiddel
3.1 Het cassatiemiddel bevat twee onderdelen, die zijn gericht tegen rov. 2.2, 2.3 en 2.8 van de bestreden beschikking. Voordat ik de cassatieklachten bespreek, maak ik eerst een aantal algemene opmerkingen over de plaats van het plan van aanpak in het stelsel van de Wvggz.
Kader: het plan van aanpak in het stelsel van de Wvggz
Wettelijke regeling
3.2 De Wvggz voorziet in de mogelijkheid van verplichte zorg. Hoofdstuk 2 bevat diverse uitgangspunten, waaronder dat verplichte zorg alleen als uiterste middel kan worden overwogen, indien er geen mogelijkheden voor vrijwillige zorg meer zijn (art. 2:1 lid 2 Wvggz).
3.3 Bij dit uitgangspunt van verplichte zorg als ultimum remedium past het om de betrokkene te betrekken in de voorbereiding van een zorgmachtiging. Tegen deze achtergrond bevat art. 5.5 Wvggz, dat is opgenomen in Hoofdstuk 5, Paragraaf 2 (‘Voorbereiding zorgmachtiging’), voorschriften ten aanzien van het opstellen van een eigen plan van aanpak.
3.4 Art. 5.5, leden 1 en 2, Wvggz luiden als volgt:
“Artikel 5:5
1 Indien betrokkene of de vertegenwoordiger de geneesheer-directeur binnen drie dagen na ontvangst van de informatie, bedoeld in artikel 5:4, tweede lid, onderdeel a, schriftelijk te kennen geeft met familie of naasten zelf een plan van aanpak te willen opstellen om verplichte zorg te voorkomen, besluit de geneesheer-directeur na overleg met de officier van justitie zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee dagen na de kennisgeving, of de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging wordt geschorst om betrokkene in de gelegenheid te stellen een plan van aanpak op te stellen.
2 De geneesheer-directeur kan alleen afwijzend besluiten indien: a. hij van oordeel is dat het ernstig nadeel zich niet verdraagt met uitstel van de voorbereiding van een zorgmachtiging, b. betrokkene eerder in staat is gesteld zelf een plan van aanpak op te stellen en dat niet is gelukt, of c. betrokkene eerder een plan van aanpak heeft opgesteld, maar daarmee verplichte zorg niet kon worden voorkomen en de feiten en omstandigheden sindsdien niet zodanig zijn veranderd dat de kans redelijkerwijs aanwezig moet worden geacht dat betrokkene nu wel in staat zal zijn een plan van aanpak op te stellen waarmee verplichte zorg kan worden voorkomen.”
Het eerste lid van art. 5:5 Wvggz verwijst naar art. 5:4 lid 2 onder a Wvggz, dat luidt:
“Zodra de geneesheer-directeur door de officier is aangewezen: a. informeert de geneesheer-directeur betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat en de aanvrager, bedoeld in artikel 5:3 schriftelijk, dat op aanvraag of ambtshalve een verzoek voor een zorgmachtiging wordt voorbereid.”
3.5 In haar conclusie van 2 september 2022
“In art. 5:5 Wvggz is een procedure opgenomen, die betrokkene in een vroeg stadium de mogelijkheid biedt om vrijwillig zorg te aanvaarden teneinde een aanvraag tot verplichte zorg te voorkomen.
3.6 Wanneer betrokkene een plan van aanpak heeft opgesteld, zal de geneesheer-directeur moeten beoordelen of daarmee verplichte zorg kan worden voorkomen (art. 5:15 lid 1 Wvggz). Hiertoe vraagt de geneesheer-directeur een medische verklaring aan de onafhankelijk psychiater ter toetsing van het plan van aanpak (vgl. art. 5:9 lid 3 Wvggz).
3.7 Ook de rechter kan betrokkene de gelegenheid geven om een plan van aanpak op te stellen, in welk geval de beslistermijn met maximaal twee weken wordt opgeschort (art. 6:2 lid 3 Wvggz). Dit is een discretionaire bevoegdheid. Bij zijn beslissing om betrokkene wel of niet de mogelijkheid te bieden om alsnog een eigen plan van aanpak op te stellen, is de rechter niet gebonden aan de limitatieve afwijzingsgronden die ingevolge art. 5.5 lid 2 Wvggz gelden voor de geneesheer-directeur in de voorbereidingsfase.
3.8 Het is belangrijk dat de geneesheer-directeur betrokkene wijst op de mogelijkheid een eigen plan van aanpak op te stellen. Betrokkene, zeker als deze persoon voor de eerste keer wordt geconfronteerd met de procedure tot aanvraag van een zorgmachtiging, zal zich veelal niet ervan bewust zijn dat deze mogelijkheid bestaat.
Rechtsgevolgen van het niet wijzen op de mogelijkheid van een plan van aanpak
3.9 De vraag rijst welk gevolg de rechter dient te verbinden aan de omstandigheid dat de geneesheer-directeur betrokkene niet heeft gewezen op de mogelijkheid om een eigen plan van aanpak op te stellen. Indien in alle gevallen waarin de geneesheer-directeur betrokkene daar niet (tijdig) op heeft gewezen, de zorgmachtiging om die reden zou moeten worden geweigerd en, als dat niet gebeurt, de beslissing van de rechtbank in cassatie geen stand zou houden, dan zou dat (tijdelijk) kunnen leiden tot een (aanzienlijke) stijging van het aantal Wvggz-beroepen. Dit praktische aspect onderstreept het belang dat er duidelijkheid bestaat over het rechtsgevolg een dergelijk gebrek in de voorbereidingsprocedure.
3.10 Ik stel vast dat de Wvggz geen specifieke remedie verbindt aan het niet-naleven van genoemde informatieplicht. Mijns inziens gaat het hierbij, ondanks het grote belang dat de wetgever aan het plan van aanpak hecht, om niet meer dan één van de omstandigheden die de rechter in zijn oordeelsvorming dient te betrekken. Ik zie in elk geval geen aanleiding om op het nalaten van de geneesheer-directeur om betrokkene te wijzen op de mogelijkheid om een plan van aanpak op te stellen, een niet-ontvankelijkheid te laten volgen. Zulks volgt niet uit de wet en ook niet uit het EVRM of de rechtspraak van het EHRM. Naar mijn mening is de afwijking van de procedure daarvoor ook te gering. Daar komt bij dat de betrokkene de mogelijkheid heeft om de rechter te verzoeken om alsnog een eigen plan van aanpak te mogen opstellen (zie zojuist 3.7) en los daarvan in de rechterlijke procedure hoe dan ook alternatieven kan aandragen voor verplichte zorg.
3.11 Tegen deze achtergrond bestaat er naar mijn mening geen aanleiding om aan te nemen dat in algemene zin de rechter enkel wegens genoemd nalaten van de geneesheer-directeur geen zorgmachtiging zou kunnen verlenen en het verzoek daarom zou dienen af te wijzen, zoals reeds het geval is bij het ontbreken van een actuele medische verklaring
3.12 Volledigheidshalve wijs ik er nog op dat al in een eerdere cassatieprocedure is aangevoerd dat de geneesheer-directeur de toenmalige betrokkene niet had gewezen op de mogelijkheid tijdig een plan van aanpak op te stellen.
De wettelijke regeling in de praktijk
3.13 Alvorens de klachten te bespreken geef ik een overzicht van hoe blijkens onderzoek de wettelijke mogelijkheden om recht te doen aan de wensen en voorkeuren van patiënten, met het doel om gedwongen zorg te voorkomen, in de praktijk functioneren.
3.14 Deze mogelijkheden blijken niet ten volle te worden benut. Dit volgt uit de eerste evaluatie van de Wvggz, deel 1 (december 2021).
3.15 De onderzoekers schrijven dat deze percentages op zichzelf lastig te duiden zijn en wijzen erop dat niet elke patiënt (effectief) gebruik zal kunnen of willen maken van de mogelijkheid om een eigen plan van aanpak op te stellen.
“een belangrijk punt is ook de plaats die het plan van aanpak in de wettelijke regeling heeft gekregen en de krappe termijnen die daarbij gelden; de patiënt of zijn vertegenwoordiger moet al binnen enkele dagen laten weten of een plan van aanpak opgesteld zal worden. Daardoor ontstaat tijdsdruk. Verschillende respondenten zijn van mening dat het plan van aanpak in de huidige Wvggz een te ‘ingeklemde’ positie heeft gekregen, en een dusdanige plaats in de wet zou moeten krijgen dat er voor het opstellen daarvan meer ruimte ontstaat. De meningen over die betere positionering verschillen: sommigen pleiten ervoor het plan van aanpak in de tijd naar voren te halen, anderen zien meer ruimte voor een plan van aanpak in de fase nadat de zorgmachtiging is verleend. Ook dan, zo wordt betoogd, kan een plan van aanpak nog bijdragen aan het voorkomen of verminderen van verplichte zorg. Voorts wordt gepleit voor een duidelijker format met betrekking tot het plan van aanpak. Het is belangrijk om te zoeken naar manieren om de effectiviteit van het instrument plan van aanpak te vergroten.
Aanbeveling 5: Pas de wettelijke regeling van het plan van aanpak zodanig aan dat betere en effectievere mogelijkheden ontstaan om verplichte zorg te voorkomen (wetgever).”
3.16 Dit thema is nader uitgediept in fase 2 van het evaluatieonderzoek (oktober 2022).
“Verschillende factoren spelen in dit verband mogelijk een rol: 1) de timing: het moment waarop het eigen plan van aanpak dient te worden ingezet, komt veel te laat in het proces dat mogelijk leidt tot verplichte zorg; daardoor is het voor de patiënt een ‘race tegen de klok’; 2) de toegankelijkheid: het formele en ingewikkelde karakter van de instrumenten – de focus ligt op het invullen van nodeloos ingewikkelde formulieren – sluit niet goed aan bij de positie en de behoeften van mensen met een psychische stoornis; 3) de vorm: bij het in kaart brengen van de wensen en voorkeuren van de patiënt over verplichte zorg (hoe zou deze bij hen kunnen worden voorkómen en als dat niet lukt, welke vormen van verplichte zorg hebben dan hun voorkeur?) moet niet een formulier, maar een gesprek een centrale rol vervullen (dat sluit ook aan bij het principe van zoveel mogelijk ‘shared decision making’); 4) de ondersteuning: de patiënt is door middel van hulp en betrokkenheid van naasten, ervaringsdeskundigen, pvp en advocaat beter in staat om zijn wensen, voorkeuren en mogelijkheden voor afwenden van verplichte zorg kenbaar te maken; en 5) het ziekte- inzicht: afspraken over verplichte zorg (zelfbinding) zijn met name kansrijk wanneer de patiënt inziet dat hij die zorg in bepaalde situaties nodig heeft.”
3.17 Dit brengt de onderzoekers tot de volgende conclusies en aanbevelingen:
“Er zijn veel twijfels over de ‘timing’ van het moment waarop de wensen en voorkeuren van de patiënt het beste besproken kunnen worden; zo is men bijvoorbeeld van mening dat het plan van aanpak te laat in het proces aan de orde komt. Ook is er kritiek op het naast elkaar bestaan van verschillende wettelijke instrumenten om wensen en voorkeuren van patiënten te inventariseren, zonder dat de verhouding daartussen bij iedereen duidelijk is. Aan die onduidelijkheid draagt bij dat het plan van aanpak meerdere doelen heeft: niet alleen inzicht krijgen in de wensen en voorkeuren van patiënten, maar ook het tegengaan van verplichte zorg. Er is grote behoefte aan een eenvoudigere regeling, die een tijdiger inventarisatie van de wensen van de patiënt mogelijk maakt. Naast een verbetering van de ondersteuning van de patiënt zijn daarbij de volgende zaken van belang:
Aanbeveling 49: Pas de Wvggz zodanig aan dat wordt voorzien in één instrument dat waarborgt dat wensen en voorkeuren van de patiënt tijdig worden geïnventariseerd en kenbaar zijn (wetgever)
Aanbeveling 50: Richt de praktijk zo in dat tijdig (vóór de ZM-procedure) een laagdrempelig gesprek plaatsvindt met de patiënt over diens wensen en voorkeuren, herhaal dat gesprek regelmatig en leg de uitkomsten vast op een wijze (bijvoorbeeld een pagina in het EPD) die makkelijk toegankelijk is voor alle betrokkenen, waaronder de rechter (veldpartijen, zo nodig de wetgever)
Aanbeveling 51: Bepaal in de wet dat alle betrokkenen de wensen en voorkeuren van de patiënt bij hun besluitvorming betrekken en daarover rapporteren (wetgever)
Met betrekking tot het zorgplan is dit laatste al in de wet geregeld (art. 5:14 lid 1 onder d), maar met betrekking tot andere stappen in de procedure (medische verklaring, besluit rechter) nog niet. (…).”
3.18 Het verdiepingsonderzoek naar de uitvoering van de Wvggz (maart 2024) gaat hier nader op in.
3.19 Tot slot van dit overzicht vermeld ik dat de regering voornemens is om het plan van aanpak uit de voorbereidingsprocedure voor de zorgmachtiging te halen.
De aangevoerde cassatieklachten
3.20 Ik kom nu toe aan de in het middel aangevoerde klachten. Daarbij geldt als uitgangspunt, bij wijze van hypothetisch feitelijke grondslag, dat de geneesheer-directeur betrokkene niet heeft geïnformeerd over de voorbereiding van een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging en evenmin over de mogelijkheid zich te laten bijstaan door een familielid of naaste bij het opstellen van een plan van aanpak als bedoeld in art. 5:5 Wvggz.
3.21 Onderdeel 1 keert zich tegen de overwegingen van de rechtbank onder het opschrift ‘Het formele verweer van de advocaat’ in rov. 2.1-2.3 van de bestreden beschikking. Betrokkene klaagt dat deze overwegingen onjuist althans onbegrijpelijk zijn, dan wel onvoldoende toereikend zijn gemotiveerd.
3.22 De klachten slagen niet. Het staat in cassatie weliswaar vast dat de geneesheer-directeur niet heeft voldaan aan het voorschrift uit art. 5:4 lid 2 onder a Wvggz (zie zojuist 3.20), toch heeft de rechtbank in rov. 2.2 met juistheid geoordeeld dat dit niet meebrengt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in diens verzoek (zie ook hiervoor, 3.10). Vervolgens onderkent de rechtbank, zie het slot van rov. 2.2, terecht dat dit gebrek wel zou kunnen leiden tot afwijzing van het verzoek om een zorgmachtiging (zie het citaat in 2.12).
3.23 De rechtbank is in dit geval echter van oordeel dat het ontbreken van de mededeling van de geneesheer-directeur geen aanleiding vormt voor afwijzing van het verzoek, omdat betrokkene voor de mondelinge behandeling van het verzoek een plan van aanpak heeft opgesteld en ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is betrokkene door het nalaten van de geneesheer-directeur hem te informeren over de mogelijkheid een plan van aanpak op te stellen daarom niet in zijn belangen geschaad. Betrokkene is uiteindelijk zelf op een laat moment met een voldragen plan van aanpak gekomen. De rechtbank heeft daarvan kennis genomen en dit aantoonbaar betrokken in haar beoordeling van het verzoek van de officier van justitie. Die beoordeling is naar zijn aard sterk met de feiten verweven en kan mijns inziens de toetsing in cassatie doorstaan.
3.24 Onder 1.1 van de procesinleiding merkt betrokkene op dat in de bestreden beschikking niets wordt gezegd over de wettelijke regeling van, kort gezegd, de limitatieve mogelijkheden van de geneesheer-directeur tot afwijzing van het verzoek om een eigen plan van aanpak op te stellen en van de procedurele waarborgen uit art. 5:5 Wvggz. Ik zie echter niet in waarom de rechtbank gehouden was om dit, in het kader van de overweging dat betrokkene niet in zijn belangen is geschaad, in de beschikking tot uitdrukking te brengen.
3.25 Onder 1.2 klaagt betrokkene dat het wel heel gemakkelijk is dat de rechtbank in rov. 2.2 overweegt dat de ontbrekende brief niet behoort tot één van de bescheiden die de officier van justitie bij het verzoekschrift dient te voegen, aangezien een beslissing om de betrokkene niet in de gelegenheid te stellen een plan van aanpak op te stellen wél bij het verzoekschrift dient te worden gevoegd (zie art. 5:17 lid 3 onder d Wvggz). Ook wijst betrokkene erop dat hij al tien jaar in behandeling is, dat niet blijkt van een eerdere beslissing met betrekking tot verplichte zorg, en dat niet blijkt dat de geneesheer-directeur de voorschriften uit art. 5:5 lid 3-7 Wvggz heeft gevolgd.
3.26 Dit alles maakt het oordeel van de rechtbank naar mijn mening echter niet onbegrijpelijk. Nu in dit geval betrokkene niet aan de geneesheer-directeur te kennen heeft gegeven zelf een plan van aanpak te willen opstellen om verplichte zorg te voorkomen, heeft de geneesheer-directeur daarover niet in toe- of afwijzende zin besloten. Die procedurele voorschriften waren hier dus niet aan de orde. Het is in dat licht niet onbegrijpelijk dat de beschikking van de rechtbank daarvan geen gewag maakt, ook niet indien wordt aangenomen dat het uitblijven van zo’n schriftelijke kennisgeving door betrokkene ermee samenhangt dat de geneesheer-directeur hem niet op de mogelijkheid heeft gewezen.
3.27 Onderdeel 2 richt zich tegen rov. 2.3 en 2.8, waarin de rechtbank oordeelt dat de (mogelijke) schending van de geneesheer-directeur van art. 5:4 lid 2 Wvggz in dit geval geen aanleiding vormt voor afwijzing van het verzoek van de officier van justitie, en dat er geen mogelijkheden zijn voor passende zorg op vrijwillige basis. Betrokkene klaagt dat deze overwegingen onjuist althans onbegrijpelijk zijn, dan wel onvoldoende toereikend zijn gemotiveerd.
3.28 Betrokkene wijst erop dat verplichte zorg alleen als uiterste middel kan worden overwogen indien er geen mogelijkheden voor vrijwillige zorg zijn en dat er hier alle reden was om zijn initiatief om een plan van aanpak te maken niet zomaar te passeren zonder dat de personen die een plan van aanpak zouden moeten beoordelen (te weten: de onafhankelijk psychiater en de geneesheer-directeur) daar voor zijn ingeschakeld. Het is niet aan de rechtbank om het plan van aanpak in relatie tot het ernstig nadeel te beoordelen zonder dat er adviezen liggen van de personen die daarvoor volgens de wet bij betrokken behoren te zijn. Volgens betrokkene had de rechtbank eerst nader onderzoek moeten laten doen alvorens het plan van aanpak zomaar terzijde te laten. Nu diegenen die het plan van aanpak hadden moeten beoordelen daar zelfs niet voor zijn benaderd, dient de beschikking ook om die reden voor vernietiging in aanmerking te komen, aldus betrokkene.
3.29 De rechtsklacht faalt. Indien betrokkene had willen bereiken dat de onafhankelijk psychiater en de geneesheer-directeur kennis zouden nemen van zijn plan van aanpak, dan had hij dit plan tijdiger moeten opstellen of had zijn advocaat (ten laatste op de zitting) om een aanhouding van de zaak moeten vragen ten einde de onafhankelijk psychiater en de geneesheer-directeur de gelegenheid te geven om te reageren op het door betrokkene ingediende plan van aanpak. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt niet dat een verzoek om aanhouding is gedaan. Daarnaast meen ik dat het ontbreken van een beoordeling van een eigen plan van aanpak door de onafhankelijk psychiater en de geneesheer-directeur niet een zelfde gewicht toekomt als aan het ontbreken van een (actuele) medische verklaring, omdat zonder zo’n verklaring geen zorgmachtiging kan worden verleend.
3.30 Naar aanleiding van de motiveringsklacht merk ik het volgende op. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat twee behandelaars van betrokkene (te weten: de casemanager en de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige) zich ter zitting over het plan van aanpak hebben uitgelaten (zie hiervoor 2.9). Beiden hadden het de avond daarvoor ingediende plan van aanpak dus gelezen en zich daar een algemeen oordeel over gevormd. Hetgeen de rechtbank overweegt in rov. 2.8 (kort gezegd: de intenties zijn goed maar nemen niet met voldoende zekerheid het ernstig nadeel weg), sluit aan bij hun verklaringen.
3.31 Daarnaast beschikte de rechtbank over een medische verklaring van een onafhankelijke psychiater, waarin onder meer wordt gewezen op een beperkt ziektebesef en -inzicht bij betrokkene. Hoewel het ingediende plan van aanpak uitvoerig is, is het niet onbegrijpelijk dat de rechtbank de waarnemingen en het oordeel van de onafhankelijk psychiater zwaar heeft laten wegen in verhouding tot het plan van aanpak van betrokkene. De mogelijk wat summiere motivering dat de rechtbank “niet de overtuiging [heeft] bekomen dat daarmee het ernstig nadeel kan worden afgewend” (zie rov. 2.8) acht ik in de omstandigheden van het geval niet ontoereikend.
3.32 Ter zitting is namens betrokkene nog aangevoerd dat hij bereid is het overleg met de zorgverantwoordelijken verder op te pakken.
3.33 In deze zaak heeft de casemanager ter zitting verklaard dat “onze intentie niet de opname is, maar behandeling en het maken van duidelijke afspraken.”
3.34 Het voorgaande betekent dat ook onderdeel 2 geen doel treft.
4 Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Zorgplan (prod. 6 in cassatie), p. 2, onder het kopje ‘Probleemomschrijving’.
Zorgplan p. 2-3 (rubriek 3.a).
Zorgplan, p. 9 (rubriek 8).
Zorgplan, p. 8 (rubriek 6.e).
Medische verklaring (prod. 5), p. 2 (rubriek 4.b).
Medische verklaring, p. 5 (rubriek 9).
Bevindingen geneesheer-directeur (prod. 4), p. 1.
Als prod. 10 is overgelegd een e-mailwisseling tussen betrokkene en zijn advocaat, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat betrokkene die zelfde dag (19 februari 2025) dit plan van aanpak zelf heeft geschreven. Dat is ook waarvan de rechtbank uitgaat, zie rov. 2.3 van de bestreden beschikking.
Plan van aanpak (prod. 11), p. 1.
Proces-verbaal, p. 2.
Proces-verbaal, p. 3.
Proces-verbaal, p. 2; spreekaantekeningen, p. 1-2.
In het proces-verbaal op deze plaats handgeschreven (door de griffier) toegevoegd: “gisteren aan de Rb per email verzonden”.
Rb. Haarlem 20 februari 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:2700.
ECLI:NL:PHR:2022:786, nrs. 3.13-3.22 voor HR 9 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1850, NJ2023/6 m.nt. J. Legemaate*.*
In de originele versie van de conclusie is dit nr. 3.15; in de op rechtspraak.nl gepubliceerde versie is in de nummering een randnummer weggevallen en staat het citaat in 3.14.
Zie ook de conclusie van 7 augustus 2020, ELCI:NL:PHR:2020:716 onder 2.3-2.9.
W.J.A.M. Dijkers, SDU Commentaar, Commentaar op Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg art. 5:5, aant C.2.
Kamerstukken II, 2015-2016, 32 399, nr. 24, blz. 21. Zie ook P. Vlaardingerbroek, T&C PFR, artikel 5:5, aant. 2.
Kamerstukken II, 2013–2014, 32 399, nr. 10, p. 45. Zie ook Reijntjes-Wendenburg, Gedwongen psychiatrische zorg, (PWS nr. 12), 2020, p. 90-91.
Kamerstukken II2013/14, 32 399, nr. 10, p. 84 (met verwijzing naar de destijds voorgestelde art. 5:10 en 5:11 Wvggz over de medische verklaring) p. 87 (dat de geneesheer-directeur ervoor dient te zorgen dat de arts een toets uitvoert op het plan van aanpak), en p. 88 (over de verhouding tussen de medische verklaring ter beoordeling van het plan van aanpak en de beoordeling van het zorgplan).
Daarvan blijkt althans niet uit de wettekst en evenmin uit de wetsgeschiedenis, waarin deze mogelijkheid slechts summier is toegelicht. In de wetsgeschiedenis is onderkend dat de geneesheer-directer alleen dan betrokkene niet in de gelegenheid kan stellen een plan van aanpak op te stellen indien aan een specifieke voorwaarde is voldaan, en valt niet meer te lezen dat de rechter kanbesluiten de behandeling te schorsen en betrokkene in de gelegenheid te stellen een plan van aanpak op te stellen. Zie Kamerstukken II2013/14, 32 399, nr. 10, p. 85.
Zie ook de in voetnoot 15 genoemde conclusie van A-G Lückers, nr. 3.18.
Zie ook de redactionele aantekening in JGZ2021/2, bij HR 16 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1639 (81 RO).
Zie bijv. HR 7 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:195, RvdW2025/259, rov. 3.2.
Zie HR 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1399, NJ2022/322, rov. 3.1.4.
Zaaknr. 21/05192, onderdeel 3. Zie HR 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:559. NJ 2022/161, rov. 3.3.
Net als A-G Lückers in haar voorafgaande conclusie (ECLI:NL:PHR:2022:167), zie nrs. 3.1 en 3.22.
HR 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:559, NJ2022/161, rov. 3.3.
J. Legemaate c.s., Evaluatie. Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en Wet zorg en dwang. Deel 1 – Implementatie en uitvoerbaarheid, Den Haag: ZonMw, december 2021, p. 12 (samenvatting). Zie ook par. 3.2.3.5, p. 106-109 en par. 4.4.4.1, p. 175-177.
Evaluatie Wvggz Deel 1 (december 2021), par. 3.2.3.5.
Evaluatie Wvggz Deel 1 (december 2021), par. 4.4.4.1 en par. 4.11, p. 204.
Evaluatie Wvggz Deel 1 (december 2021), par. 10.3.1, p 378-379 (Conclusies en aanbevelingen).
Evaluatie Wvggz Deel 1 (december 2021), par. 10.3.1, p. 378-379 (Conclusies en aanbevelingen).
J. Legemaate c.s., Evaluatie. Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en Wet zorg en dwang. Deel 2 – Doeltreffendheid en (neven)effecten, Den Haag: ZonMw, oktober 2022.
Evaluatie Wvggz Deel 2 (oktober 2022), par. 3.3.3.1, p. 53.
Evaluatie Wvggz Deel 2 (oktober 2022), par. 3.3.3.2, p. 55.
Evaluatie Wvggz Deel 2 (oktober 2022), par. 3.3.4.1, p. 61-64. Ik voeg hieraan toe dat dit beeld sindsdien niet is veranderd, zie bijv. de Ketenmonitor Wvggz 2023, par. 3.6, p. 24-25 (te raadplegen via https://www.dwangindezorg.nl/wvggz/ketenmonitor-wvggz).
Evaluatie Wvggz Deel 2 (oktober 2022), par. 3.3.5, p. 65.
Evaluatie Wvggz Deel 2 (oktober 2022), par. 3.3.5, p. 65-66.
Evaluatie Wvggz Deel 2 (oktober 2022), par. 8.3.2, p. 294.
E. Plomp & J. Legemaate, Verdiepingsonderzoek. Uitvoering Wvggz: goede voorbeelden uit de praktijk, Den Haag: ZonMw, maart 2024.
Verdiepingsonderzoek Wvggz (maart 2024), par. 2.4, p. 44.
Verdiepingsonderzoek Wvggz (maart 2024), par. 2.4, p. 47, en par. 2.14, p. 117.
Verdiepingsonderzoek Wvggz (maart 2024), par. 2.10, p. 95.
Verdiepingsonderzoek Wvggz (maart 2024), par. 9.2, p. 416-419 (aanbeveling 3, 4 en 6).
Zie ook reeds de beleidsreactie op de eerste evaluatie van de Wvggz van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport van 13 maart 2023 (Kamerstukken II2022/23, 35 424 en 35 370, nr. 648, p. 5).
De periode van internetconsultatie liep tot 26 mei 2025. Dit wetgevingstraject is nog niet vermeld op wetgevingskalender.overheid.nl (laatstelijk geraadpleegd op 7 juli 2025).
Concept-MvT, p. 7.
Concept-MvT, p. 8.
Concept-MvT, p. 12.
De rechtbank laat dit immers in het midden, zie rov. 2.2 van de bestreden beschikking.
Pleitaantekeningen, p. 2.
Proces-verbaal, p. 3.
Proces-verbaal, p. 3.