Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2025:1116 - Medeplegen voorbereiding moord: coördinerende rol als substantiële bijdrage - 8 juli 2025

Arrest

ECLI:NL:HR:2025:11168 juli 2025Deze uitspraak wordt in 1 latere zaken aangehaald

Essentie

Een coördinerende rol als tussenpersoon in het contact met een beoogd schutter, blijkend uit PGP-communicatie na een mislukte liquidatiepoging, kan een substantiële en wezenlijke bijdrage vormen. Dit is van voldoende gewicht om de voor medeplegen van voorbereidingshandelingen vereiste nauwe en bewuste samenwerking te bewijzen.

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer23/05123 Datum8 juli 2025

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 december 2023, nummer 23-000190-22, in de strafzaak

tegen

[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat D.N. de Jonge bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2 Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1 Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring van het medeplegen van voorbereiding van moord niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.

2.2.1 Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: “hij op 3 oktober 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven (zijnde moord, strafbaar gesteld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht), waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk

  • een vuurwapen en
  • (gestolen) voertuigen en
  • PGP toestellen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad.”

2.2.2 Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen[1]: “3. Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen van 22 april 2016 met daarin de uitwerkingen van e-mailberichten (map 9a, pagina’s 189-195, specifiek pagina 198, 205, 207):

  1. Een proces-verbaal van bevindingen van 21 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (map 9a, pagina’s 367-77).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:

Hieronder zijn e-mailberichten opgenomen uit de mobiele telefoon met goednummer 5098321 (het hof begrijpt: de onder [medeverdachte 2] in beslag genomen Blackberry).

03-okt-15

04-okt-15

05-okt-15

06-okt-15

  1. Een proces-verbaal van bevindingen (onderzoek Ennetcomdata (kader A)) van 3 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (map 9a, pagina’s 303-322). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:

  2. Onderzoek 13REEK De gebruiker van het e-mailadres [e-mailadres 1] is geïdentificeerd als [medeverdachte 3] . In de zogenoemde Ennetcomdata is onderzoek gedaan naar de volgende e-mailadressen: • [e-mailadres 1] • [e-mailadres 2] • [e-mailadres 3]

7.6. 9 [e-mailadres 4] In het adresboek van het e-mailadres [e-mailadres 4] zijn de volgende contacten aanwezig onder de eveneens weergegeven namen.

Hieronder is een overzicht gegeven van het voorkomen van [e-mailadres 4] in de adresboeken van toestellen met de weergegeven e-mailadressen.

7.8. 800720 [e-mailadres 6] Van het e-mailadres [e-mailadres 6] is een adresboek aanwezig in de dataset. Hieronder is een overzicht gegeven van de aanwezige contacten in dit adresboek.

Hieronder is een overzicht weergegeven van het voorkomen van dit adres in andere adresboeken.

  1. De verklaring van de getuige [medeverdachte 3] , afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 11 oktober 2021. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven: Ik ken [verdachte] . [verdachte] was een vriend van [medeverdachte 2] . Ik heb hen meerdere keren samen gezien. U bespreekt met mij het onderzoek Reek. Het was de bedoeling om [slachtoffer] van het leven te beroven. De berichten in map 9a gaan hierover. Ik maakte gebruik van de naam ‘ [naam 8] ’ en werd ook door anderen zo genoemd. In [A] zat een jongen die aan mij zou doorgeven of [slachtoffer] aanwezig was in de sporthal en wat voor kleding hij droeg. Die informatie zou ik vervolgens doorsturen naar [medeverdachte 2] en een vriend van [medeverdachte 2] , in het dossier aangeduid als ‘ [naam 9] ’, van wie ik een e-mailadres had. Dat heb ik ook gedaan. Aan ‘ [naam 9] ’ is ook een motorscooter afgegeven. Die had hij nodig voor de liquidatie van [slachtoffer] . Voor zover ik weet zou ‘ [naam 9] ’ de schutter zijn en stond hij op de brug.”

2.2.3 Het hof heeft over de bewezenverklaring van het medeplegen verder overwogen: “Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 3 oktober 2015 voorbereidingshandelingen zijn verricht om [slachtoffer] op die dag van het leven te beroven. Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen hiervan en overweegt hiertoe als volgt.

Het hof stelt voorop dat voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. (vgl. Hoge Raad 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2126, NJ 2016/420, met noot N. Rozemond)

Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.

Op 3 oktober 2015 had [medeverdachte 3] contact met een persoon in [A] te Amsterdam, alwaar [slachtoffer] aanwezig was. [medeverdachte 3] gaf aan de schutter, die op een brug stond, meerdere keren door hoe [slachtoffer] gekleed was en dat hij bijna naar buiten zou komen. Ook gaf hij aan de schutter door dat [slachtoffer] niet met de brommer/scooter, maar lopend zou zijn. [medeverdachte 3] had hierover contact met [medeverdachte 2] en hield hem op de hoogte. Ook de verdachte communiceerde met [medeverdachte 2] . Aan de schutter was een motorscooter afgegeven.

Om 22.14 uur stuurt de verdachte een mailwisseling door aan [medeverdachte 2] . Uit deze mailwisseling blijkt dat de verdachte contact heeft met ‘ [betrokkene 2] ’. Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat ‘ [betrokkene 2] ’ de beoogd schutter is.

Om 21.04 uur stuurt [medeverdachte 2] een signalement (blauw Adidastrainingspak, Adidasschoen en een Louis Vuittontasje) dat hij even daarvoor van [medeverdachte 3] heeft gekregen door aan ‘ [naam 9] !’.

‘ [betrokkene 2] ’ stuurt om 21.38 uur aan de verdachte dat hij risico voor niets neemt, dat hij de motor helemaal naar oost moet brengen en zo niet meer gaat werken. Verder stuurt hij dat hij werkt op honderd procent en geen risico voor niets neemt. ‘ [betrokkene 2] ’ stuurt een berichtenwisseling met [medeverdachte 3] door aan de verdachte. Het hof leidt uit het dossier af dat ‘ [betrokkene 2] ’ in de telefoon van [medeverdachte 3] stond opgeslagen als ‘ [naam 9] !’. Uit deze berichtenwisseling, vanaf 21.18 uur, blijkt dat ‘ [naam 9] !’ op dat moment voor de deur op de brug stond en iedereen zag die naar buiten kwam. [medeverdachte 3] gaf aan dat hij niet te missen is en dat hij dik is, met een trainingspak. ‘ [naam 9] !’ vraagt aan [medeverdachte 3] of hij zijn vriend kan vragen of hij er nog is. [medeverdachte 3] geeft daarop aan dat zijn vriend (het hof begrijpt: de persoon in de sporthal) al weg is, maar dat hij had gezegd dat ‘die bolle’ nog binnen is. [medeverdachte 3] schrijft aan ‘ [naam 9] !’ dat hij nog even moet wachten en dan maar weg moet gaan.

[medeverdachte 2] stuurt de verdachte om 22.25 uur een berichtenwisseling door tussen [medeverdachte 3] ( [naam 8] ) en ‘ [naam 9] !’. Uit deze berichtenwisseling, vanaf 21.08 uur, blijkt dat [medeverdachte 3] - die in de telefoon van ‘ [naam 9] !’ staat opgeslagen als ‘ [naam 10] ’ - aan ‘ [naam 9] !’ een signalement (blauw Adidastrainingspak, Adidasschoen, een Louis Vuittontasje en dik) heeft doorgegeven en heeft aangegeven goed op te letten omdat hij ieder moment naar buiten kan komen. ‘ [naam 9] !’ antwoordt dat hij die bolle niet ziet.

[medeverdachte 2] stuurt om 22.27 uur een bericht aan de verdachte waarvan de vertaling luidt: “vaak tegen hem uitgelegd/gezegd om niet op scooter te letten. Dus vertel aan haar om niet alleen bitch te lopen doen. Huilen bij jou(w) blood wat is dat? Wat wilt ze/hij nog meer dat wij de kerel buiten zetten en hem ook bellen/roepen?”. De verdachte antwoordt “Ik heb gelezen ook hem gezegt”.

Op 4 oktober 2015 communiceren de verdachte en [medeverdachte 2] weer met elkaar. Ook uit deze communicatie blijkt dat de verdachte contact heeft met de beoogde schutter die op de brug heeft gestaan. Volgens de verdachte heeft deze persoon gezegd dat hij alles kon zien. [medeverdachte 2] reageert met boze berichten. Volgens [medeverdachte 2] kan je op die brug niemand zien “om te vegen”. Vanaf die brug zie je niemand naar buiten lopen. De verdachte moet tegen die man zeggen dat als hij wil werken, hij moet werken en niet met shit moet komen. De verdachte geeft aan [medeverdachte 2] aan dat hij heeft gezegd “hoe kan die man weg gaan zonder dat je hem hebt gezien”. Op 5 oktober 2015 stuurt ‘ [naam 9] !’ om 14.12 uur aan [medeverdachte 2] : “ben je nog dan kom ik met [naam 2] maar jou dan praatte we beeter bro”. [medeverdachte 2] stuurt terug dat hij er is, dat hij die man zo ziet en dat ze straks gaan praten. [medeverdachte 3] vraagt om 22.21 uur aan [medeverdachte 2] wat [naam 2] zegt en vraagt hem wat [naam 2] wel en niet wil. [medeverdachte 2] stuurt terug dat hij hem (het hof begrijpt: [naam 2] ) morgen ziet.

Op 6 oktober 2015 stuurt ‘ [naam 9] !’ een bericht aan [medeverdachte 2] waarin hij meedeelt dat hij vandaag bij ‘shafur’ die ‘pipas’ (het hof begrijpt: vuurwapens) op heeft gehaald en van hem hoorde dat die auto, die BMW, door de politie is meegenomen. Eerder, op 3 oktober 2015 om 18.32 uur, had ‘ [naam 9] !’ aan [medeverdachte 2] bericht: “zo ga ik die auto zette en daarna na oost die motro (motor) hallen”. Het hof leidt hieruit af dat er naast een motor - waarvan verdere gegevens onbekend zijn gebleven - ook een BMW voorhanden was om bij de liquidatie te worden gebruikt. In de nacht van 3 op 4 oktober 2015 is in Amsterdam een BMW met valse kentekenplaten inbeslaggenomen.

Het hof stelt op basis van het voorgaande het volgende vast.

Zowel de beoogd schutter als [medeverdachte 2] houden tijdens de op [slachtoffer] gerichte observatie op 3 oktober 2015 contact met de verdachte. De schutter beklaagt zich tegen de verdachte over hoe de observatie loopt en meldt dat hij zo niet wil werken. [medeverdachte 2] stuurt de verdachte een bericht waaruit blijkt dat hij “hem” (het hof begrijpt: de schutter) heeft gezegd dat hij niet op de scooter moet letten en vraagt de verdachte wat het is dat hij bij de verdachte komt uithuilen. De verdachte geeft aan dat hij het “hem” ook heeft gezegd. Ook op 4 oktober 2015 zijn er berichten verstuurd waaruit blijkt dat de verdachte contact heeft met de beoogd schutter. De verdachte zegt tegen [medeverdachte 2] dat hij heeft gezegd “hoe kan die man weg gaan zonder dat je hem hebt gezien”. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte verantwoording verwachtte van de schutter. Op 5 oktober 2015 hebben de schutter en [medeverdachte 2] vervolgens contact over een ontmoeting met elkaar en ‘ [naam 2] ’, de verdachte. Het hof leidt hieruit af dat de schutter, [medeverdachte 2] en de verdachte met elkaar zouden gaan praten over de mislukte liquidatie.

Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte als tussenpersoon een coördinerende rol heeft gehad in het contact met de schutter, waarmee hij een substantiële en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer] . Hiermee is de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van het hof van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht het hof het primair tenlastegelegde bewezen.

Het hof overweegt ten overvloede - anders dan het Openbaar Ministerie - van oordeel te zijn dat op basis van de berichten niet valt vast te stellen dat de verdachte de beoogd schutter heeft geregeld. Dit maakt het oordeel van het hof evenwel niet anders.”

2.2.4 Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7, 8, 9, 14, 16, 17, 21 en 23 november 2023 en 22 december 2023 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de bij de stukken gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in: “Zowel het OM als de Rechtbank menen uit de berichten te kunnen reconstrueren en vaststellen dat [naam 1] de schutter ( [naam 9] ) heeft geregeld en daarmee een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het medeplegen van de voorbereiding moord. Die vaststelling wordt voornamelijk gegrond op de berichten van [naam 9] naar [naam 1] waarin hij stelt niet meer op deze wijze te willen werken. Op deze wijze wordt [naam 1] een centrale rol toegekend in verband met de beoogde schutter.

In de visie van de verdediging kan een wezenlijke bijdrage echter in het geheel niet worden vastgesteld nu er uitsluitend sprake is van het doorsturen van berichten, maar geen enkel eigen initiatief tot wat dan ook van [e-mailadres 4] kan uit de bewijsmiddelen volgen. Dat blijkt met name als alle berichten nog eens worden nagelopen vanaf pag. 196 9a dossier.

  • [naam 9] heeft zelf direct contact met [naam 18] op 3 oktober 2015 (zie pag. 203).
  • [naam 9] heeft direct contact met [naam 18] over ophalen motor
  • [naam 8] heeft direct contact met [naam 18] en met [naam 9]
  • In de vooravond is [naam 1] bezig met eten regelen etc (pag. 207).
  • Directe contactlijnen liggen helder waarin schutter en spotter contact hebben met [naam 8] die weer brieft aan [naam 18] en niet aan [naam 1] .
  • Nergens blijkt uit dat [naam 1] direct belang heeft in of bij schutter die hij geregeld heeft
  • Ook niet als het allemaal niet gelukt is en men klaagt over de schutter.

Een wezenlijke bijdrage van [naam 1] kan dan ook niet worden vastgesteld. Vrijspraak feit 1.”

2.3 Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. (Vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316.)De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan hieromtrent geen algemene regels geven, maar slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het formuleren van aandachtspunten alsook door het beslissen van concrete gevallen, waarbij de toetsing in cassatie overigens sterk wordt gekleurd door de precieze bewijsvoering van de feitenrechter, waaronder begrepen een eventuele op het medeplegen toegesneden nadere motivering.Voor een veroordeling voor het – als medepleger – voorhanden hebben van een voorwerp als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht, moet komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen die was gericht op het voorhanden hebben van zo’n voorwerp. Vereist is dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van dat voorwerp, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp of tot de exacte locatie daarvan. Daarnaast moet vaststaan dat de verdachte tezamen met de mededader(s) feitelijke macht over het voorwerp heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het voorwerp zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. (Vgl. over het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen of munitie, HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1938.)

2.4.1 De vaststellingen van het hof houden het volgende in. Op 3 oktober 2015 zijn er voorbereidingshandelingen verricht ter uitvoering van het plan om [slachtoffer] die dag van het leven te beroven. Daartoe waren onder meer een auto en een motor voorhanden. De beoogd schutter, met de bijnaam [naam 9] , wachtte [slachtoffer] op toen deze ’s avonds in Amsterdam een sporthal bezocht. Met PGP-toestellen werden berichten uitgewisseld tussen verschillende mededaders, onder meer over het signalement van [slachtoffer] en het moment waarop men verwachtte dat [slachtoffer] naar buiten zou komen.Uit de berichten die op 3 oktober 2015 vanaf 21.18 uur zijn gewisseld, volgt over de gebeurtenissen bij de sporthal dat [naam 9] die avond vanaf een brug de uitgang van de sporthal observeerde, maar hij [slachtoffer] niet zag. Vervolgens vroeg mededader [medeverdachte 3] aan [naam 9] om nog even te wachten en dan weg te gaan. [naam 9] stuurde daarna, om 21.38 uur, een bericht aan de verdachte, waarin hij klaagde over de manier waarop de observatie was verlopen. Later die avond en de dagen erna zijn nog verschillende keren berichten verzonden over onder meer het verloop van de mislukte observatie. Daarbij stuurde de mededader [medeverdachte 2] “boze berichten” aan de verdachte over de manier waarop [naam 9] de observatie had uitgevoerd. [medeverdachte 2] schreef daarin onder meer dat [naam 9] op de verkeerde plaats had gestaan omdat je vanaf de brug niemand kan zien “om te vegen”. Ook vroeg [medeverdachte 2] aan de verdachte of [naam 9] misschien “bang” was en droeg hij de verdachte op om aan [naam 9] te zeggen: “als die wil werken werk maar kom niet steeds met shit”. De verdachte gaf vervolgens te kennen dat hij [naam 9] ter verantwoording had geroepen. Op 5 oktober 2015 hebben [naam 9] en [medeverdachte 2] vervolgens contact over een ontmoeting met elkaar, in het bijzijn van de verdachte, kennelijk om te praten over de mislukte observatie.

2.4.2 Het hof heeft op basis van deze vaststellingen en in reactie op het verweer van de verdediging dat de verdachte alleen berichten heeft doorgestuurd maar “geen enkel eigen initiatief” heeft genomen, overwogen dat de verdachte als tussenpersoon bij de betreffende observatie een coördinerende rol heeft vervuld in het contact met de beoogd schutter ( [naam 9] ) en geoordeeld dat de verdachte daarmee een substantiële en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de voorbereiding van de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer] . Bij die waardering van de bijdrage van de verdachte heeft het hof kennelijk erop acht geslagen dat [naam 9] direct na de gebeurtenissen bij de sporthal aanleiding zag om aan de verdachte zijn klachten over het verloop daarvan kenbaar te maken, terwijl de verdachte – mede op aangeven van [medeverdachte 2] – [naam 9] daarna aansprak op zijn verrichtingen en er daarnaast aanleiding bestond om mede in aanwezigheid van de verdachte te praten over de observatie. Daaraan doet – anders dan het cassatiemiddel aanvoert – niet af dat het hof zich hierbij baseert op berichten die direct volgend op dan wel enige tijd na de gebeurtenissen bij de sporthal zijn verzonden, nu het hof uit de inhoud van deze berichten een en ander heeft kunnen afleiden over de coördinerende rol van de verdachte al op het moment van en in relatie tot die gebeurtenissen.In de vaststellingen van het hof ligt verder besloten dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de in de bewezenverklaring vermelde voorbereidingsmiddelen en dat de verdachte samen met zijn mededaders feitelijke macht hierover heeft kunnen uitoefenen. Op basis van dit een en ander is – mede gelet op wat onder 2.3 is vooropgesteld – het oordeel van het hof dat de verdachte en zijn mededaders zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van de bewezenverklaarde voorbereiding van moord, toereikend gemotiveerd.

2.5 Het cassatiemiddel faalt.

3 Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4 Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zeven jaren.

5 Beslissing

De Hoge Raad:

  • vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
  • vermindert deze in die zin dat deze zes jaren en tien maanden beloopt;
  • verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2025.

Deze weergave bevat transcripties van de door het hof gebruikte bewijsmiddelen.


Voetnoten

Deze weergave bevat transcripties van de door het hof gebruikte bewijsmiddelen.