Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

Verschoningsrecht bij digitale doorzoeking: toetsing en onderbouwingsplicht van de klager

Arrest

ECLI:NL:HR:2024:31412 maart 2024Deze uitspraak is in 5 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

StrafrechtStrafprocesrecht

Essentie

De Hoge Raad oordeelt dat de beklagrechter de schifting van geheimhouderstukken toereikend mag achten als een klager, die over de eigen administratie beschikt, nalaat te concretiseren welke stukken ten onrechte niet zijn gefilterd. Een algemene stelling is onvoldoende.

Samenvatting feiten

Bij een bedrijf is beslag gelegd op digitale gegevens. Het advocaten- en notarissenkantoor van dit bedrijf (de klaagster) beroept zich op het verschoningsrecht. Onder leiding van de rechter-commissaris vindt een schifting plaats met zoektermen om de geheimhouderstukken te filteren. De klaagster stelt dat deze schifting onvolledig was en dat er nog steeds geheimhouderstukken onder het beslag vallen. De rechtbank verklaart het klaagschrift hiertegen ongegrond, waarna de klaagster in cassatie gaat.

Cassatieberoep door

Het cassatieberoep is ingesteld door de klaagster, een advocaten- en notarissenkantoor.

Rechtsvraag

De centrale vraag is of de rechtbank (als beklagrechter) haar toetsende taak correct heeft uitgevoerd door te oordelen dat het verschoningsrecht voldoende was gewaarborgd, ondanks de klacht dat de door de rechter-commissaris geleide schiftingsprocedure met zoektermen onvolledig was. Meer specifiek, mocht de rechtbank de klacht afwijzen omdat deze onvoldoende was geconcretiseerd door de klaagster?

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad verwerpt het beroep. Het oordeel van de rechtbank dat het verschoningsrecht voldoende is gewaarborgd, is niet onjuist en toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad benadrukt dat de rechtbank van de klaagster mocht verlangen haar stelling te concretiseren met voorbeelden, zeker omdat de klaagster over haar volledige administratie beschikte. Een algemene bewering dat de filtering onvolledig was, is zonder nadere onderbouwing onvoldoende om de gevolgde procedure als onzorgvuldig aan te merken.

Rechtsregel

De beklagrechter beoordeelt op basis van het dossier en het onderzoek ter zitting of bij de schifting onder leiding van de rechter-commissaris het verschoningsrecht van een klager voldoende is gewaarborgd. Als er een redelijk vermoeden bestaat dat na de schifting nog geheimhouderstukken onder het beslag vallen, kan de beklagrechter een nader onderzoek en schifting door de rechter-commissaris bevelen. Impliciet hieruit volgt de plicht voor de klager om zijn stellingen hieromtrent voldoende te concretiseren.

Belangrijke rechtsoverwegingen

In een geval als dit – waarin een hoeveelheid (digitale) stukken en gegevens in beslag is genomen, de beklagrechter die stukken en gegevens in handen heeft gesteld van de rechter-commissaris voor het nemen van een beslissing als bedoeld in artikel 98 lid 3 Sv en een verschoningsgerechtigde een klaagschrift heeft ingediend tegen de beschikking van de rechter-commissaris – beoordeelt de beklagrechter aan de hand van de stukken en het onderzoek in raadkamer of bij de schifting onder leiding van de rechter-commissaris het verschoningsrecht van die klager voldoende is gewaarborgd. Als de beklagrechter tot het oordeel komt dat, na de schifting door de rechter-commissaris, nog stukken en gegevens onder het beslag vallen waarvan het redelijk vermoeden bestaat dat deze onder het verschoningsrecht vallen, stelt de beklagrechter die stukken en gegevens zo nodig nogmaals in handen van de rechter-commissaris voor een onder zijn leiding uit te voeren nader onderzoek en, als daartoe aanleiding bestaat, nadere schifting.

(r.o. 2.4)

De rechtbank heeft overwogen dat bij de onder regie van de rechter-commissaris uitgevoerde filterprocedure gebruik is gemaakt van een lijst met een grote hoeveelheid aan zoektermen, waarop de verdediging “input” heeft gegeven. Verder heeft de rechtbank overwogen dat, hoewel verschil van inzicht bestond tussen de verdediging en de rechter-commissaris over de hoeveelheid zoektermen en de rechter-commissaris een door de verdediging ingebrachte zoektermenlijst heeft beperkt, de filterprocedure niet te beperkt is geweest. Het op onder meer deze overwegingen gebaseerde kennelijke oordeel van de rechtbank dat bij de schifting onder leiding van de rechter-commissaris het verschoningsrecht van de klaagster voldoende is gewaarborgd en dat geen grond bestaat voor een nadere schifting onder leiding van de rechter-commissaris, getuigt in het licht van wat onder 2.4 is vooropgesteld niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat de rechtbank niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld “dat de stelling van klaagster niet is geconcretiseerd met voorbeelden, in die zin een algemeen karakter heeft, en slechts een veronderstelling impliceert” en dat, nu de “klaagster beschikt over haar volledige administratie, het op de weg van de klaagster [had] gelegen haar stelling concreet te maken”.

(r.o. 2.5.1)

Opmerking verdient nog het volgende. Het onder 2.2.1 weergegeven procesverloop wordt hierdoor gekenmerkt dat na de beslissing van de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 98 lid 3 Sv, gelijktijdig twee klaagschriften van één klaagster aanhangig waren bij de rechtbank – namelijk het klaagschrift op grond van artikel 552a Sv en het klaagschrift op grond van artikel 98 lid 4 Sv – die er allebei toe strekken dat de rechtbank beoordeelt of de stukken en gegevens die na de schifting door de rechter-commissaris onder beslag zijn gebleven, onder het verschoningsrecht van de klaagster vallen. Het verdient aanbeveling dat de rechter bevordert dat dergelijke klaagschriften gevoegd worden behandeld en dat hij vervolgens in één beschikking een beslissing geeft op het beroep dat de klager doet op zijn verschoningsrecht.

(r.o. 2.7)

Deze overwegingen zijn belangrijk voor studenten. Rechtsoverweging 2.4 formuleert de abstracte rechtsregel: de beklagrechter toetst of het verschoningsrecht voldoende is gewaarborgd. Rechtsoverweging 2.5.1 is de concrete toepassing hiervan en de kern van het arrest: de Hoge Raad legt een duidelijke onderbouwingsplicht bij de klager. Een verschoningsgerechtigde kan niet volstaan met de algemene stelling dat een schifting onvolledig is, maar moet dit concreet maken, zeker als deze over de eigen administratie beschikt. Tot slot geeft r.o. 2.7 een belangrijke processuele aanbeveling (obiter dictum) voor de rechtspraktijk om samenhangende klaagschriften gevoegd te behandelen, wat inzicht geeft in hoe de Hoge Raad de rechtspraktijk stuurt.

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer23/01628 Bv Datum12 maart 2024

BESCHIKKING

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, economische kamer, van 7 maart 2023, nummer RK 22/020760, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 98 lid 4 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend

door

[klaagster] , gevestigd te [geboorteplaats] , hierna: de klaagster.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te ’s–Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1 Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de rechtbank heeft nagelaten te onderzoeken of met de manier waarop de schifting van de inbeslaggenomen stukken en gegevens onder leiding van de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden, in voldoende mate is gewaarborgd dat het verschoningsrecht van de klaagster niet wordt geschonden.

2.2.1 Namens de klaagster – een advocaten- en notarissenkantoor dat juridische diensten verleent aan de “ [A-groep] ” – is op 4 februari 2021 bij de rechtbank een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ingediend naar aanleiding van de inbeslagneming van stukken en gegevens in bedrijfspanden van de “ [A-groep] ”. Aan het klaagschrift is onder meer ten grondslag gelegd dat zich onder het beslag stukken en gegevens bevinden ten aanzien waarvan de klaagster zich namens de aan haar verbonden geheimhouders op het verschoningsrecht kan beroepen. De rechtbank heeft in raadkamer van 2 april 2021 de zaak verwezen naar de rechter-commissaris om een beslissing te nemen als bedoeld in artikel 98 Sv, en in afwachting daarvan de behandeling van het klaagschrift aangehouden. De rechter-commissaris heeft op 30 augustus 2022 een beschikking gewezen als bedoeld in artikel 98 Sv, waaruit volgt dat de rechter-commissaris heeft beslist dat de inbeslagneming toelaatbaar is voor zover het gaat om stukken en gegevens die resteren nadat onder leiding van de rechter-commissaris een schifting had plaatsgevonden. De klaagster heeft op 12 september 2022 een klaagschrift ingediend op grond van artikel 98 lid 4 in samenhang met artikel 552a Sv, gericht tegen de beschikking van de rechter-commissaris. In dat klaagschrift heeft de klaagster onder meer gesteld dat zich, na de schifting, nog steeds stukken en gegevens onder het beslag bevinden waarover het verschoningsrecht van de aan haar verbonden geheimhouders zich uitstrekt. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking dat klaagschrift ongegrond verklaard.

2.2.2 De beschikking van de rechtbank houdt onder meer in: “Inhoud klaagschrift. Het standpunt van klaagster. Klaagster heeft zich – kort gezegd – primair op het standpunt gesteld dat het klaagschrift gegrond verklaard dient te worden, omdat er sprake is van een incorrecte, oncontroleerbare en na een onzorgvuldige procedure genomen beslissing van de rechter-commissaris. Daarnaast is het beslag ten onrechte aan het onderzoeksteam vrijgegeven. Subsidiair heeft klaagster verzocht de zaak terug te wijzen naar de rechter-commissaris ten einde een proces-verbaal te laten opmaken over de gang van zaken in de gevolgde artikel 98 Sv-procedure. (...)

Beoordeling door de raadkamer Op basis van het dossier en hetgeen ter raadkamerzitting naar voren is gebracht, stelt de raadkamer vast dat in het onderzoek ‘Marjolein’ beslag is gelegd op fysieke documenten en op digitale gegevens. Onder bevoegdheid van de rechter-commissaris zijn ten aanzien van de geheimhoudersstukken een viertal documenten uit het fysieke beslag gefilterd. Uit het digitale beslag zijn op basis van een zoektermenlijst ruim 800.000 ‘hits’ gefilterd. Deze uitgefilterde documenten zijn aan het digitale beslag onttrokken. De rechter-commissaris heeft ten aanzien van deze als geheimhoudersstukken aan te merken documenten en gegevens besloten dat deze teruggegeven dienen te worden aan de beslagene en dat verder niemand van die stukken kennis zal nemen.

Namens klaagster is naar voren gebracht dat het zeer aannemelijk is dat zich tussen de uitgeselecteerde, resterende documenten en gegevens nog altijd geheimhoudersstukken bevinden. Hiertoe is aangevoerd dat niet alle door klaagster aangevoerde zoektermen in de filterprocedure op het digitale beslag zijn meegenomen. [A-groep] zou al jaren geleden met haar voormalige advocaten over de NVWA hebben gecorrespondeerd en deze e-mailberichten zijn niet uit de filtering naar voren gekomen. Daarnaast zou het slechts eenmalig invoeren van een lijst zoektermen ertoe leiden dat geheimhoudersstukken in de filterprocedure ten onrechte niet als zodanig worden aangemerkt. In het verlengde hiervan is tijdens de raadkamerzitting een praktijkvoorbeeld gegeven van een andere procedure waarbij de gemachtigden van klaagster betrokken waren en waarin na uitfiltering alsnog ‘hits’ op basis van de zoektermen haar voren kwamen.

Uit het dossier volgt dat bij de onder regie van de rechter-commissaris uitgevoerde filterprocedure gebruik is gemaakt van een lijst met een grote hoeveelheid aan zoektermen, waarop de verdediging mede namens klaagster input heeft gegeven. De raadkamer heeft ervan kennis genomen dat over de hoeveelheid zoektermen verschil van inzicht heeft bestaan tussen de rechter-commissaris en de verdediging en dat de rechter-commissaris de door de verdediging ingebrachte lijst heeft beperkt. Dit betekent naar het oordeel van de raadkamer echter niet dat de filterprocedure daarmee te beperkt is geweest. De raadkamer stelt daarbij vast dat de stelling van klaagster niet is geconcretiseerd met voorbeelden, in die zin een algemeen karakter heeft, en slechts een veronderstelling impliceert. Dat [A-groep] al jaren geleden met haar advocaten heeft gecorrespondeerd over NVWA-dossiers, is onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat daarop betrekking hebbende e-mailberichten zich in het onderhavige back up ICT-systeem moeten bevinden en ten onrechte niet gefilterd zijn. Nu klaagster beschikt over haar volledige administratie, had het op de weg van klaagster gelegen haar stelling concreet te maken. Het namens klaagster gegeven praktijkvoorbeeld van een onvolledige schoning is daarbij moeilijk vergelijkbaar met onderhavige procedure, te meer nu de gemachtigden van klaagster niet hebben duidelijk gemaakt dat hierbij gebruik is gemaakt van hetzelfde zoeksysteem. Daarnaast blijkt uit het recente getuigenverhoor van [betrokkene] (feitelijk leidinggevende van onderzoek ‘Marjolein’) bij de rechter-commissaris dat er in het einddossier geen geheimhoudersstukken zitten en hij zich niet op enig moment heeft laten sturen door enig geheimhoudersstuk in het dossier en dat hij ook geen aanwijzing heeft dat een van de andere leden van het onderzoeksteam zich daardoor wel heeft laten leiden.

Zonder een nadere onderbouwing of concretisering met voorbeelden, die door klaagster niet is gegeven, van welke geheimhoudersstukken zich nog tussen het beslag bevinden, is niet aannemelijk geworden dat de filtering onvolledig heeft plaatsgevonden, zich nadere geheimhoudersstukken bij de uitgeselecteerde stukken bevinden en het verschoningsrecht zou zijn geschonden. Daarbij komt uit de voorhanden zijnde stukken en processen-verbaal, opgemaakt door of namens de rechter-commissaris naar voren welke stappen de rechter-commissaris heeft genomen in het proces, wie en op welke wijze, al dan niet beëdigd, hij daarbij heeft ingezet, en welke zoektermenlijst daarbij is gebruikt. Naar het oordeel van de raadkamer is op basis van die informatie in voldoende mate de gevolgde procedure inzichtelijk, te volgen en toetsbaar gemaakt.

Voor zover – ondanks de uitgevoerde filtering – in een strafprocedure zal blijken dat er toch kennis is genomen van geheimhoudersstukken en daarvan gebruik is gemaakt voor het onderzoek of het vormen van het procesdossier, is de rechtmatigheid daarvan een discussie die in het kader van de inhoudelijke procedure dient te worden gevoerd. Hiervoor laat de economische raadkamer, gelet op de marginale toets die wordt toegepast, geen ruimte.

De raadkamer zal derhalve het klaagschrift ongegrond verklaren. Vorenstaande leidt ertoe dat ook het subsidiaire verzoek zal worden afgewezen.”

2.3 Artikel 98 Sv luidt: “1. Bij personen met bevoegdheid tot verschooning, als bedoeld bij de artikelen 218 en 218a, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. De rechter-commissaris is bevoegd ter zake te beslissen. 2. Indien de persoon met bevoegdheid tot verschoning bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, wordt niet tot kennisneming overgegaan dan nadat de rechter-commissaris daarover heeft bepaald. 3. De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist. 4. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift indienen bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd. Artikel 552a (https://wetten.overheid.nl/BWBR0001903/2024-01-01/0) is van toepassing. (...) 6. De rechter-commissaris kan zich bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn geheimhoudingsplicht laten voorlichten door een vertegenwoordiger van de beroepsgroep waartoe de verschoningsgerechtigde behoort.”

2.4 In een geval als dit – waarin een hoeveelheid (digitale) stukken en gegevens in beslag is genomen, de beklagrechter die stukken en gegevens in handen heeft gesteld van de rechter-commissaris voor het nemen van een beslissing als bedoeld in artikel 98 lid 3 Sv en een verschoningsgerechtigde een klaagschrift heeft ingediend tegen de beschikking van de rechter-commissaris – beoordeelt de beklagrechter aan de hand van de stukken en het onderzoek in raadkamer of bij de schifting onder leiding van de rechter-commissaris het verschoningsrecht van die klager voldoende is gewaarborgd. Als de beklagrechter tot het oordeel komt dat, na de schifting door de rechter-commissaris, nog stukken en gegevens onder het beslag vallen waarvan het redelijk vermoeden bestaat dat deze onder het verschoningsrecht vallen, stelt de beklagrechter die stukken en gegevens zo nodig nogmaals in handen van de rechter-commissaris voor een onder zijn leiding uit te voeren nader onderzoek en, als daartoe aanleiding bestaat, nadere schifting.

2.5.1 De rechtbank heeft overwogen dat bij de onder regie van de rechter-commissaris uitgevoerde filterprocedure gebruik is gemaakt van een lijst met een grote hoeveelheid aan zoektermen, waarop de verdediging “input” heeft gegeven. Verder heeft de rechtbank overwogen dat, hoewel verschil van inzicht bestond tussen de verdediging en de rechter-commissaris over de hoeveelheid zoektermen en de rechter-commissaris een door de verdediging ingebrachte zoektermenlijst heeft beperkt, de filterprocedure niet te beperkt is geweest. Het op onder meer deze overwegingen gebaseerde kennelijke oordeel van de rechtbank dat bij de schifting onder leiding van de rechter-commissaris het verschoningsrecht van de klaagster voldoende is gewaarborgd en dat geen grond bestaat voor een nadere schifting onder leiding van de rechter-commissaris, getuigt in het licht van wat onder 2.4 is vooropgesteld niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat de rechtbank niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld “dat de stelling van klaagster niet is geconcretiseerd met voorbeelden, in die zin een algemeen karakter heeft, en slechts een veronderstelling impliceert” en dat, nu de “klaagster beschikt over haar volledige administratie, het op de weg van de klaagster [had] gelegen haar stelling concreet te maken”.

2.5.2 Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.

2.6 De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

2.7 Opmerking verdient nog het volgende. Het onder 2.2.1 weergegeven procesverloop wordt hierdoor gekenmerkt dat na de beslissing van de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 98 lid 3 Sv, gelijktijdig twee klaagschriften van één klaagster aanhangig waren bij de rechtbank – namelijk het klaagschrift op grond van artikel 552a Sv en het klaagschrift op grond van artikel 98 lid 4 Sv – die er allebei toe strekken dat de rechtbank beoordeelt of de stukken en gegevens die na de schifting door de rechter-commissaris onder beslag zijn gebleven, onder het verschoningsrecht van de klaagster vallen. Het verdient aanbeveling dat de rechter bevordert dat dergelijke klaagschriften gevoegd worden behandeld en dat hij vervolgens in één beschikking een beslissing geeft op het beroep dat de klager doet op zijn verschoningsrecht.

3 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2024.