Bovenwettelijke vakantiedagen: zelfde ruime loonbegrip als wettelijke dagen
Arrest
Rechtsgebieden
Essentie
Het ruime loonbegrip van art. 7:639 BW, inclusief alle looncomponenten, geldt onverkort voor bovenwettelijke vakantiedagen. De aard van een vrijetijdsaanspraak als 'vakantie' wordt bepaald bij toekenning en verandert niet als deze voor andere doelen, zoals een ouderenregeling, wordt ingezet.
Samenvatting feiten
Een machinist bij NS heeft recht op wettelijke vakantiedagen en bovenwettelijke 'vrije uren'. Hij zet deze vrije uren in voor een regeling werktijdverkorting (RO-regeling). Per cao is afgesproken dat over opgenomen wettelijke vakantiedagen een onregelmatigheidstoeslag wordt (na)betaald. De werknemer vordert deze toeslag ook over de door hem opgenomen bovenwettelijke vrije uren, wat NSR weigert.
Cassatieberoep door
NS Reizigers B.V. (NSR) heeft beroep in cassatie ingesteld.
Rechtsvraag
De centrale vragen zijn of bovenwettelijke 'vrije uren' hun karakter als 'vakantie' in de zin van art. 7:634 BW behouden als ze worden ingezet voor een ander doel dan recuperatie (zoals een ouderenregeling). Daarnaast is de vraag of de wet (art. 7:639 BW) toestaat dat voor bovenwettelijke vakantiedagen een minder ruim loonbegrip wordt overeengekomen dan het ruime loonbegrip dat geldt voor wettelijke vakantiedagen.
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat de aard van een vakantieaanspraak niet verandert door de wijze van aanwending. Verder stelt de Raad vast dat de wet niet toestaat dat voor bovenwettelijke vakantiedagen een minder ruim loonbegrip wordt gehanteerd dan voor wettelijke dagen. Het ruime loonbegrip geldt dus voor alle vakantiedagen. Het cassatieberoep wordt op deze punten verworpen. Het arrest van het hof wordt enkel vernietigd op een punt betreffende de pensioenpremie, omdat het hof meer had toegewezen dan gevorderd.
Rechtsregel
- De kwalificatie van een vrijetijdsaanspraak als 'vakantie' wordt bepaald door het doel (rust en ontspanning) op het moment van toekenning; de latere aanwending verandert de aard van de aanspraak niet.
- Het ruime loonbegrip van art. 7:639 BW, dat het gehele overeengekomen loon omvat, geldt dwingendrechtelijk voor zowel wettelijke als bovenwettelijke vakantiedagen. De wet staat niet toe dat partijen voor bovenwettelijke dagen een minder ruim loonbegrip overeenkomen.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Deze klachten falen. Of een vrijetijdsaanspraak heeft te gelden als vakantie in de zin van art. 7:634 BW hangt ervan af of deze aanspraak tot doel heeft de werknemer betaald verlof te verschaffen in verband met de werkbelasting die op hem drukt.
Van de bepalingen van afdeling 7.10.3 (art. 7:634-7:643 BW) kan niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken, tenzij zodanige afwijking bij die bepalingen is toegelaten (art. 7:645 BW). Art. 7:639 BW bepaalt dat de werknemer gedurende zijn vakantie recht op loon behoudt. Met loon wordt daarbij bedoeld het gehele tussen werkgever en werknemer overeengekomen loon.
Deze overwegingen zijn belangrijk voor studenten. R.o. 3.1.2 verduidelijkt het bepalende criterium voor het 'vakantie'-karakter van verlof: het doel bij de toekenning is doorslaggevend, niet de latere aanwending. Dit schept duidelijkheid. R.o. 3.2.2 is essentieel omdat het bevestigt dat het ruime loonbegrip (inclusief alle toeslagen) in beginsel voor álle vakantiedagen geldt. De wettelijke vakantieregeling is integraal van toepassing op bovenwettelijke dagen, tenzij de wet expliciet een uitzondering maakt, wat voor het loonbegrip niet het geval is. Dit benadrukt het dwingendrechtelijke karakter ter bescherming van de werknemer.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/05265 Datum 9 juni 2023
ARREST
In de zaak van
NS REIZIGERS B.V., gevestigd te Utrecht, EISERES tot cassatie, hierna: NSR, advocaat: S.F. Sagel,
tegen
[de werknemer], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, hierna: de werknemer, advocaat: H.J.W. Alt.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. de vonnissen in de zaak 6866240 UC EXPL 18-4999 JH/1050 van de kantonrechter te Utrecht van 22 mei 2019 en 2 oktober 2019; b. de arresten in de zaken 200.265.400 en 200.267.714 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 maart 2021 en 21 september 2021. NSR heeft tegen het arrest van het hof van 21 september 2021 beroep in cassatie ingesteld. De werknemer heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor NSR mede door K.A. Gorgun en I.L.N. Timp. De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging en tot afdoening als in de conclusie onder 6.36 vermeld.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) De werknemer is in dienst bij NSR als machinist. Op zijn arbeidsovereenkomst is de collectieve arbeidsovereenkomst NS (hierna: de cao) van toepassing. (ii) De werknemer heeft op grond van de cao recht op wettelijke vakantiedagen (in art. 28 van de cao “verlofuren” genoemd) en op in art. 29 van de cao genoemde vrije uren. (iii) De werknemer neemt vanaf 1 januari 2014 deel aan de Regeling Werktijdverkorting Oudere Werknemers (hierna: RO-regeling), die is neergelegd in het bij de cao behorende Keuzeplan. In het kader van deze regeling ontvangt hij zogenoemde RO-uren in ruil voor de vrije uren waarop hij recht heeft. (iv) Op 28 oktober 2016 hebben NSR en de vakbonden een vaststellingsovereenkomst gesloten, die is aangemeld als cao (hierna: vso-cao). Daarin is, kort gezegd, bepaald dat werknemers op wie de cao van toepassing is, recht hebben op betaling van de onregelmatigheidstoeslag over de opgenomen wettelijke vakantiedagen vanaf 1 januari 2017 en dat een nabetaling daarvan plaatsvindt voor de periode 1 januari 2012 tot 1 januari 2017.
2.2 Het gaat in deze zaak om de vraag of de werknemer recht heeft op uitbetaling van onregelmatigheidstoeslag over zijn opgenomen vrije uren. De werknemer vindt dat de onregelmatigheidstoeslag niet alleen over de wettelijke verlofuren, maar ook over de bovenwettelijke vrije uren uitbetaald moet worden en heeft diverse op dat standpunt gebaseerde nabetalingen gevorderd, alsmede correcte afdracht van pensioenpremie.
2.3 De kantonrechter heeft de vorderingen van de werknemer grotendeels toegewezen.
2.4 Het hof
3 Beoordeling van het middel
3.1.1 Onderdeel 1 van het middel richt zich tegen het oordeel van het hof in rov. 2.6 dat de ‘vrije uren’ vakantie zijn in de zin van art. 7:634 BW wanneer zij in het kader van het Keuzeplan worden ingezet als RO-uren, die duurzame inzetbaarheid van oudere werknemers beogen te bevorderen. Het onderdeel klaagt primair dat dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, omdat bij de beoordeling of vrijetijdsaanspraken vakantie zijn, moet worden gelet op de bedoeling en strekking van de desbetreffende aanspraken, waarbij – wil sprake zijn van vakantie – de vrijetijdsaanspraak de recuperatie van de werknemer tot doel althans strekking moet hebben, zodat de vrije uren niet (langer) vakantie zijn als zij voor een ander doel worden ingezet. Subsidiair klaagt het middel dat het hof heeft miskend dat de omstandigheid dat vrije uren worden ingezet met een ander doel dan recuperatie, in elk geval relevant is voor de beoordeling of de vrije uren (nog) vakantie zijn in de zin van de wet.
3.1.2 Deze klachten falen. Of een vrijetijdsaanspraak heeft te gelden als vakantie in de zin van art. 7:634 BW hangt ervan af of deze aanspraak tot doel heeft de werknemer betaald verlof te verschaffen in verband met de werkbelasting die op hem drukt.
3.2.1 Onderdeel 2 klaagt dat het hof in rov. 2.9 e.v. ten onrechte heeft geoordeeld dat art. 7:639 BW aldus moet worden uitgelegd dat het loonbegrip dat geldt voor de wettelijke (minimum)vakantiedagen onverkort geldt voor bovenwettelijke vakantieaanspraken. Het hof heeft miskend dat die bepaling, respectievelijk afdeling 7.10.3 BW, toestaan dat voor bovenwettelijke vakantiedagen een ander, minder ruim loonbegrip wordt overeengekomen dan voor wettelijke vakantiedagen, aldus het onderdeel.
3.2.2 Van de bepalingen van afdeling 7.10.3 (art. 7:634-7:643 BW) kan niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken, tenzij zodanige afwijking bij die bepalingen is toegelaten (art. 7:645 BW). Art. 7:639 BW bepaalt dat de werknemer gedurende zijn vakantie recht op loon behoudt. Met loon wordt daarbij bedoeld het gehele tussen werkgever en werknemer overeengekomen loon.
3.3.1 Onderdeel 5 voert aan dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door, hoewel de werknemer slechts pensioenpremie heeft gevorderd over het achterstallige salaris, NSR ook te veroordelen tot betaling van pensioenpremie over de Compensatie Onregelmatigheid.
3.3.2 De tekst van het petitum van de werknemer, zoals gewijzigd in hoger beroep, hield alleen een vordering in tot correcte afdracht van pensioenpremie over het achterstallige salaris en de onregelmatigheidstoeslag (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6.32). Een vordering tot afdracht van pensioenpremie over de Compensatie Onregelmatigheid ligt daarin niet besloten. Het hof heeft dan ook meer toegewezen dan is gevorderd, door ook afdracht van pensioenpremie over de Compensatie Onregelmatigheid toe te wijzen. De klacht van het onderdeel slaagt.
3.3.3 De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door het bestreden arrest op dit onderdeel te vernietigen.
3.4 De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 september 2021, maar uitsluitend voor zover NSR daarin is veroordeeld tot afdracht c.q. nabetaling van de pensioenpremie over de Compensatie Onregelmatigheid van artikel 110 cao;
- verwerpt het beroep voor het overige;
- veroordeelt [de werknemer] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van NSR begroot op € 945,32 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [de werknemer] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 9 juni 2023.
Rechtbank Midden-Nederland 22 mei 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:2324 en 2 oktober 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:6784.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 september 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8889.
Zo onder meer HR 2 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI9633, rov. 3.2.1 en HR 28 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5650, rov. 3.4.
Vgl. HR 26 januari 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1017, rov. 3.3.