CEO-fraude: Wiens risico bij betaling na een vervalste factuur?
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Essentie
Bij CEO-fraude kan het risico van betaling op een verkeerd bankrekeningnummer worden toegerekend aan de schuldeiser, ook als deze geen schuld treft. Bijzondere omstandigheden, zoals het gebruik van het correcte e-mailadres door de fraudeur, kunnen deze toerekening van gerechtvaardigd vertrouwen rechtvaardigen.
Samenvatting feiten
Hascor bestelt ferrochroom bij Yildirim, die dochteronderneming Devante aanwijst als verkoper. Hascor ontvangt een e-mail met factuur van het correcte e-mailadres van Yildirim. Kort daarna volgen twee e-mails van hetzelfde adres: de eerste meldt een fout in de documenten, de tweede bevat een nieuwe factuur met een ander bankrekeningnummer. Hascor betaalt op dit nieuwe rekeningnummer, dat later van een fraudeur blijkt te zijn. Devante vordert betaling van de koopprijs, stellende dat Hascor niet bevrijdend heeft betaald.
Cassatieberoep door
Devante c.s. hebben cassatieberoep ingesteld.
Rechtsvraag
De centrale rechtsvraag is of een schuldenaar (Hascor) bevrijdend heeft betaald door de koopprijs over te maken naar een bankrekening vermeld op een vervalste factuur. Kernpunt is of de omstandigheden van het geval, met name dat de vervalste factuur werd verzonden vanaf het authentieke e-mailadres van de schuldeiser (Devante/Yildirim), rechtvaardigen dat het risico van deze fraude aan Devante wordt toegerekend, zodat Hascor mocht vertrouwen op de echtheid van de betalingsinstructie.
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep. Hij oordeelt dat het hof de juiste juridische maatstaf heeft toegepast. De beoordeling of er sprake is van 'bijzondere omstandigheden' die toerekening aan Devante rechtvaardigen, is sterk feitelijk van aard. Het oordeel van het hof dat zulke omstandigheden aanwezig waren en dat Hascor gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de vervalste factuur, is volgens de Hoge Raad niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd en getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting.
Rechtsregel
Als uitgangspunt geldt dat een partij niet gebonden is aan een valse verklaring die namens haar is gedaan. Op basis van de beginselen achter art. 3:35, 3:36 en 3:61 lid 2 BW kan dit anders zijn als bijzondere omstandigheden rechtvaardigen dat de schijn van echtheid (deels) wordt toegerekend aan de partij wiens identiteit is misbruikt. Bij deze beoordeling kan een rol spelen welke voorzorgsmaatregelen partijen hebben genomen en welke inspanningen zij hebben verricht om de aard van de fraude te achterhalen.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Wanneer iemand door zich valselijk als een ander voor te doen iets voor die ander verklaart – in deze zaak het aanwijzen van een bankrekening voor betaling – geldt als uitgangspunt dat die ander zich tegen degene tot wie de verklaring is gericht (hierna: de geadresseerde), erop kan beroepen dat de verklaring niet van hem afkomstig is, ook wanneer de geadresseerde heeft aangenomen en redelijkerwijze mocht aannemen dat de verklaring wel van die ander afkomstig was. Uit het beginsel dat ten grondslag ligt aan de art. 3:35 BW, 3:36 BW, 3:61 lid 2 BW en art. 6:147 BW vloeit evenwel voort dat dit onder omstandigheden anders kan zijn. Deze omstandigheden moeten dan wel van dien aard zijn dat zij rechtvaardigen dat aan degene voor wie valselijk iets is verklaard, geheel of ten dele wordt toegerekend dat geadresseerde de verklaring voor echt heeft gehouden en redelijkerwijze mocht houden.
Bij de hiervoor in 3.1.2 bedoelde beoordeling kan onder meer een rol spelen in hoeverre partijen adequate voorzorgsmaatregelen hebben genomen om te voorkomen dat een derde in staat is zich voor een van hen uit te geven. In verband daarmee mag in voorkomend geval van partijen worden verwacht dat zij uiteenzetten welke inspanningen zij zich hebben getroost om te achterhalen op welke wijze de derde zich valselijk als een van hen heeft kunnen voordoen en wat deze inspanningen hebben opgeleverd.
(r.o. 3.1.3)Ten overvloede wordt naar aanleiding van het hiervoor in 3.3.1 vermelde betoog als volgt overwogen. Art. 6:34 lid 1 BW ziet op het geval dat de schuldenaar op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger van de betaling als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald. Van dat geval moet worden onderscheiden het zich in deze zaak voordoende geval waarin de schuldenaar de betaling heeft verricht op een bankrekening waarvan hij ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat de schuldeiser deze had aangewezen. Daarop heeft art. 6:34 BW dus geen betrekking.
(r.o. 3.3.2)Deze overwegingen zijn cruciaal. R.o. 3.1.2 formuleert de rechtsregel voor risicoverdeling bij identiteitsfraude: toerekening van de schijn aan de 'echte' afzender is mogelijk bij bijzondere omstandigheden. Nieuw is de expliciete optie van gedeeltelijke toerekening. R.o. 3.1.3 introduceert een modern en praktisch criterium: de rechter mag meewegen welke voorzorgsmaatregelen partijen hebben genomen en of zij de fraude hebben onderzocht. R.o. 3.3.2 is belangrijk omdat het een veelvoorkomend misverstand corrigeert: het onderscheidt deze situatie (betaling aan de juiste schuldeiser op een verkeerd rekeningnummer) van de reikwijdte van art. 6:34 BW (betaling aan een verkeerde persoon).
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/05345
Datum 28 mei 2021
ARREST
In de zaak van
EISERESSEN tot cassatie, verweersters in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
eiseressen onder 1 en 2 gezamenlijk hierna: Devante c.s., en eiseres onder 1 afzonderlijk hierna: Devante,
advocaten: J.W.H. van Wijk en S.M. Kingma,
tegen
HASCOR B.V.,gevestigd te Zevenaar,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: Hascor,
advocaten: I.M.A. Lintel en T.T. van Zanten.
de vonnissen in de zaak C/05/302879/HA ZA 16-269 van de rechtbank Gelderland van 30 november 2016 en 10 mei 2017;
de arresten in de zaak 200.216.329 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 augustus 2018 en 27 augustus 2019.
Devante c.s. hebben tegen het arrest van het hof van 27 augustus 2019 beroep in cassatie ingesteld.
Hascor heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.F. Assink strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) Devante is een dochtermaatschappij van Yildirim Holding A.S. (hierna: Yildirim), een onderneming die zich bezighoudt met de internationale handel in onder meer ferrochroom. Hascor is eveneens actief in de internationale handel in metalen. Hascor en Yildirim doen al jaren zaken met elkaar. De gebruikelijke gang van zaken is dat Hascor bij Yildirim de gewenste order plaatst, waarop Yildirim vervolgens een dochtervennootschap aanwijst die deze overeenkomst zal uitvoeren en die het metaal zal leveren. (ii) Op 22 september 2015 heeft Hascor bij Yildirim een hoeveelheid ferrochroom besteld. Yildirim heeft als verkopende vennootschap Devante aangewezen. De koopprijs bedroeg $ 363.394,13. (iii) Op 28 oktober 2015 om 10:11 uur lokale tijd heeft Yildirim vanaf het e-mailadres [e-mailadres]@yildirimgroup.com de volgende e-mail aan Hascor gestuurd:
“Dear [betrokkene 1], Please find docs scan for the shipment attached. Documents will be sent to you latest on Monday, waiting for original COO. Best wishes, [betrokkene 2]”
(iv) Bij deze e-mail zaten verzenddocumenten (hierna: shipping documents) voor de lading ferrochroom gevoegd en een factuur. (v) Enkele minuten later, om 10:29 uur lokale tijd, heeft Hascor een e-mail ontvangen waarin eveneens als afzender [e-mailadres]@yildirimgroup.com stond vermeld, met de tekst:
“Dear [betrokkene 1], Please neglect previous shipping documents due to mistakes. We will correct immediately and resend to you. Please acknowledge. Best wishes, [betrokkene 2]”
(vi) Vervolgens heeft Hascor om 10:51 uur lokale tijd een derde e-mail ontvangen, waarin weer hetzelfde e-mailadres als afzender was vermeld, met de tekst:
“Dear [betrokkene 1], Thanks for your email confirmation. Please find attached correct shipping documents. As already informed, documents will be sent latest Monday. Awaiting your payment swift. Best wishes, [betrokkene 2]”
(vii) Bij deze e-mail waren exact dezelfde shipping documents voor de lading ferrochroom gevoegd als bij de hiervoor onder (iii) genoemde e-mail en voorts een gewijzigde factuur. Deze factuur (hierna: de vervalste factuur) vermeldde een andere bankrekening voor het te betalen bedrag. (viii) Hascor heeft het verschuldigde bedrag op 2 november 2015 betaald op de in de vervalste factuur genoemde bankrekening. Hascor heeft niet bekeken wat er in vergelijking met de eerder gemailde shipping documents was aangepast en evenmin is zij nagegaan of de factuur nog dezelfde was of dat daar wijzigingen in waren aangebracht. (ix) Op 5 november 2015 ontving Hascor de aangekondigde originele documenten waaronder de originele factuur per post bij haar vestiging in Slovenië. (x) In november en december 2015 zijn over en weer e-mails ontvangen vanaf e-mailadressen die sterk overeenkomen met de originele e-mailadressen. Zo werden vanaf het adres “@hascorr.com” (onjuiste dubbele r) en vanaf het adres “@yildirim__i__group.com” (onderstreepte i wijkt af) e-mails door de partijen ontvangen. Daarover en over de door Devante nog niet ontvangen betaling van de bestelling is vervolgens gecorrespondeerd. (xi) Naar aanleiding van een latere koop van ferrochroom waarbij Hascor weer op grond van een door haar ontvangen factuur een bedrag heeft overgemaakt naar dezelfde bankrekening als genoemd in de vervalste factuur, werd het Hascor begin december 2015 duidelijk dat dit niet een bankrekening van Devante of een andere vennootschap van Yildirim was en dat de e-mails met de facturen waarop dit rekeningnummer vermeld stond, niet door Devante of Yildirim waren verzonden. De tweede betaling kon na deze ontdekking nog door Hascor via haar bank worden gestorneerd, maar het op 2 november 2015, thans in geschil zijnde, bedrag van $ 363.394,13 niet meer.
2.2 Devante c.s. vorderen in deze procedure betaling van de hiervoor in 2.1 onder (ii) bedoelde koopprijs. Hascor heeft als verweer onder meer aangevoerd dat zij bevrijdend heeft betaald omdat zij op grond van de vervalste factuur ervan mocht uitgaan dat het daarin genoemde bankrekeningnummer de bankrekening van Devante betrof.
2.3 De rechtbank heeft de vordering toegewezen.
2.4 Het hof heeft de vordering alsnog afgewezen.
“3.6 Gegeven het voorgaande dient de onderhavige zaak te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf, gegeven in het arrest van de Hoge Raad van 7 februari 1992, NJ 1992, 809, ECLI:NL:HR:1992:ZC0498, luidende dat wanneer iemand door valselijk de handtekening van een ander te plaatsen iets voor die ander verklaart, deze ander zich in het algemeen tegen degene tot wie de verklaring is gericht, erop kan beroepen dat de handtekening en daarmede de verklaring niet van hem afkomstig is, ook wanneer degene tot wie de verklaring was gericht, heeft aangenomen en redelijkerwijze mocht aannemen dat de handtekening echt was. Uit het beginsel dat ten grondslag ligt aan de artikelen 3:35, 3:36 en 3:61 lid 2 BW, in samenhang met artikel 6:147 BW, vloeit evenwel voort dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Deze omstandigheden moeten dan wel van dien aard zijn dat zij tot de slotsom nopen dat aan degene wiens handtekening is vervalst, valt toe te rekenen dat de wederpartij de handtekening voor echt heeft gehouden en redelijkerwijze mocht houden. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn wanneer degene wiens handtekening is vervalst, ofschoon hij de onbetrouwbaarheid van degene die zijn handtekening heeft vervalst, kende of behoorde te kennen, eraan heeft meegewerkt of zonder voorzorgsmaatregelen te treffen heeft toegelaten dat deze de mogelijkheid kreeg door het vervalsen van zijn handtekening jegens de wederpartij de schijn te wekken dat het een door hem ondertekende verklaring betrof.
3.7 Naar het oordeel van het hof is in het onderhavige geval sprake van bijzondere omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin. De aan Hascor verzonden e-mails waren afkomstig van het juiste e-mailadres van Yildirim. Dat e-mailadres werd ook bij eerdere bestellingen door Yildirim gebruikt om facturen aan Hascor te verzenden. Zowel de e-mail van 28 oktober 2015, om 10:11 uur, met de verzenddocumenten en de factuur, de daarna op dezelfde datum om 10.29u verzonden e-mail met de tekst: “Please neglect previous shipping documents due to mistakes. We will correct immediately and resend to you”, als de vervolgens op dezelfde datum verzonden e-mail van 10:51 uur met als bijlage dezelfde shipping documents en de gewijzigde factuur met de andere bankrekening, zijn verzonden van hetzelfde (juiste) e-mailadres: “[e-mailadres]@yildirimgroup.com”. Het onderwerp van de e-mails was ook steeds hetzelfde, te weten: “C9 HC FeCr to Hascor – REF1935”. In de e-mail van 28 oktober 2015 van 10:29 uur stond vermeld dat slechts de shipping documents waren gewijzigd. Voor Hascor bestond geen reden naar aanleiding hiervan de factuur te controleren. De vermelding in de e-mail van 28 oktober 2013 van 10:51 uur dat bij deze e-mail de juiste shipping documents waren bijgesloten, noopte Hascor naar het oordeel van het hof evenmin tot nader onderzoek. Bij het voorgaande is nog van belang dat, naar Hascor niet (voldoende) weersproken heeft aangevoerd, Hascor de door haar van Yildirim gekochte metalen steeds afnam van een andere, door Yildirim als verkoper aangewezen, dochtervennootschap. Het was de eerste keer dat Devante door Yildirim werd aangewezen als verkopende partij. Devante heeft de wijze van factureren voorgeschreven, waarbij haar betalingsverzoeken per e-mail aan Hascor werden verzonden. Door Yildirim werd voorts geen vast rekeningnummer gehanteerd. De aangewezen bank en het rekeningnummer verschilden per bestelling. Het was tevens niet ongebruikelijk dat de shipping documents tussentijds werden aangepast, bijvoorbeeld omdat de leveringscondities of de omvang van de bestelling wijzigden. In die zin vormde de wijziging van de shipping documents voor Hascor geen aanleiding voor onraad. Verder verschilde de opmaak van de facturen van Yildirim, althans haar dochtervennootschappen, per bestelling aangezien iedere dochtervennootschap haar eigen huisstijl had. Dat de valse factuur op veel onderdelen afwijkt van de standaardfacturering van Yildirim en haar dochtermaatschappijen, naar Devante heeft aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af. Bij het voorgaande komt dat Devante, ondanks de (korte) betalingstermijn van vijf werkdagen na het verzenden van de digitale documenten op woensdag 28 oktober 2015 en het verstrijken van die termijn op 5 november 2015, Hascor eerst na enkele weken heeft gerappelleerd, op welk moment het terugdraaien van de betaling van Hascor (op 2 november 2015) niet meer mogelijk was en dat Hascor de originele documenten, waaronder de (juiste) schriftelijke factuur, ook eerst op 5 november 2015 per post van Devante heeft ontvangen. Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die van dien aard zijn dat zij tot de slotsom nopen dat aan Devante valt toe te rekenen dat Hascor de e-mail met factuur voor echt heeft gehouden en redelijkerwijze mocht houden.”
3 Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.1.1 Onderdeel 1.1 van het middel richt verschillende rechts- en motiveringsklachten tegen het oordeel van het hof (in rov. 3.7) dat sprake is van bijzondere omstandigheden die tot de slotsom leiden dat aan Devante valt toe te rekenen dat Hascor de e-mail met de vervalste factuur voor echt heeft gehouden en redelijkerwijze heeft mogen houden.
3.1.2 Wanneer iemand door zich valselijk als een ander voor te doen iets voor die ander verklaart – in deze zaak het aanwijzen van een bankrekening voor betaling – geldt als uitgangspunt dat die ander zich tegen degene tot wie de verklaring is gericht (hierna: de geadresseerde), erop kan beroepen dat de verklaring niet van hem afkomstig is, ook wanneer de geadresseerde heeft aangenomen en redelijkerwijze mocht aannemen dat de verklaring wel van die ander afkomstig was. Uit het beginsel dat ten grondslag ligt aan de art. 3:35 BW, 3:36 BW, 3:61 lid 2 BW en art. 6:147 BW vloeit evenwel voort dat dit onder omstandigheden anders kan zijn. Deze omstandigheden moeten dan wel van dien aard zijn dat zij rechtvaardigen dat aan degene voor wie valselijk iets is verklaard, geheel of ten dele wordt toegerekend dat geadresseerde de verklaring voor echt heeft gehouden en redelijkerwijze mocht houden.
3.1.3 Bij de hiervoor in 3.1.2 bedoelde beoordeling kan onder meer een rol spelen in hoeverre partijen adequate voorzorgsmaatregelen hebben genomen om te voorkomen dat een derde in staat is zich voor een van hen uit te geven. In verband daarmee mag in voorkomend geval van partijen worden verwacht dat zij uiteenzetten welke inspanningen zij zich hebben getroost om te achterhalen op welke wijze de derde zich valselijk als een van hen heeft kunnen voordoen en wat deze inspanningen hebben opgeleverd.
3.1.4 Het hof heeft geoordeeld dat zich in deze zaak omstandigheden voordoen die rechtvaardigen dat aan Devante wordt toegerekend dat Hascor de vervalste factuur voor echt heeft gehouden en redelijkerwijze mocht houden. Dit oordeel kan, verweven als het is met een waardering van feiten en omstandigheden, in cassatie slechts beperkt worden getoetst. Het oordeel geeft, in het licht van wat hiervoor in 3.1.2 en 3.1.3 is overwogen, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Daarop stuiten de klachten van onderdeel 1.1 af.
3.2 De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.3.1 Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt en dat onder meer betoogt dat de vraag of Hascor bevrijdend heeft betaald, dient te worden beoordeeld aan de hand van art. 6:34 lid 1 BW, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.
3.3.2 Ten overvloede wordt naar aanleiding van het hiervoor in 3.3.1 vermelde betoog als volgt overwogen. Art. 6:34 lid 1 BW ziet op het geval dat de schuldenaar op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger van de betaling als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald. Van dat geval moet worden onderscheiden het zich in deze zaak voordoende geval waarin de schuldenaar de betaling heeft verricht op een bankrekening waarvan hij ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat de schuldeiser deze had aangewezen. Daarop heeft art. 6:34 BW dus geen betrekking.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
-
verwerpt het beroep;
-
veroordeelt Devante c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Hascor begroot op € 6.802,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Devante c.s. deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk, als voorzitter, en de raadsheren M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 28 mei 2021.
Rechtbank Gelderland 10 mei 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:2940.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 augustus 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:11338.
Vgl. HR 7 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0498, rov. 3.3 (Kamerman / Aro Lease).