Corona-betekening door deurwaarder is rechtsgeldig onder art. 47 Rv
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Essentie
De Hoge Raad oordeelt dat een 'corona-betekening', waarbij een deurwaarder vanwege COVID-19-maatregelen een exploot direct in de brievenbus achterlaat, rechtsgeldig is. De RIVM-richtlijnen creëren een 'feitelijke onmogelijkheid' (art. 47 Rv) die afwijking van persoonlijke betekening (art. 46 Rv) rechtvaardigt.
Samenvatting feiten
In een cassatieprocedure heeft de deurwaarder het oproepingsexploot niet in persoon overhandigd, maar in een gesloten envelop op het woonadres van verweerders achtergelaten. Als reden werd in het exploot vermeld dat persoonlijk contact vanwege de COVID-19-maatregelen niet mogelijk was. De verweerders zijn vervolgens niet in de procedure verschenen.
Cassatieberoep door
Aegean Airlines S.A. heeft cassatieberoep ingesteld.
Rechtsvraag
De centrale rechtsvraag is of een zogenaamde 'corona-betekening' rechtsgeldig is. Specifiek, moet beoordeeld worden of de overheidsmaatregelen rondom het COVID-19-virus, zoals de 1,5 meter afstandsregel, een 'feitelijke onmogelijkheid' in de zin van art. 47 Rv creëren, waardoor een deurwaarder mag afwijken van de standaard betekening in persoon (art. 46 Rv) en het exploot in een envelop mag achterlaten.
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat het exploot rechtsgeldig is betekend. De gevolgde werkwijze, ingegeven door de COVID-19-maatregelen, valt onder de 'feitelijke onmogelijkheid' van art. 47 Rv, mede op basis van de Verzamelspoedwet COVID-19. Omdat het exploot rechtsgeldig is en aan de overige eisen voldoet, wordt verstek verleend tegen de niet-verschenen verweerders.
Rechtsregel
Indien een deurwaarder constateert dat betekening in persoon (art. 46 lid 1 Rv) niet verantwoord is vanwege de RIVM-richtlijn om afstand te houden wegens COVID-19-besmettingsgevaar, is er sprake van 'feitelijke onmogelijkheid' in de zin van art. 47 lid 1 Rv. De deurwaarder mag dan volstaan met het achterlaten van het exploot in een gesloten envelop en dient in het exploot te vermelden dat dit wegens het COVID-19-besmettingsgevaar gebeurt.
Belangrijke rechtsoverwegingen
“De tijdelijke regeling voor de betekening van exploten in het voorstel legitimeert de wijze waarop deurwaarders sinds 17 maart 2020 exploten hebben betekend. De regeling bevat een tijdelijk nadere invulling van het begrip ‘feitelijk onmogelijk’ in artikel 47 Rv [en] brengt mee dat de gerechtsdeurwaarder niet steeds eerst hoeft te proberen het exploot in persoon of aan de woonplaats uit te reiken door aan te bellen als hij dit door de COVID-19 situatie niet verantwoord acht. De deurwaarder mag, als hij oordeelt dat COVID-19 in de weg staat aan een poging tot uitreiking overeenkomstig artikel 46 Rv, het exploot ook meteen door de briebus doen. De vermelding dat uitreiking aan een persoon overeenkomstig artikel 46 Rv door COVID-19 feitelijk onmogelijk is, volstaat in dat geval. Niet nodig is om daarvoor nog bijzondere omstandigheden te vermelden. Omgekeerd betekent dit, dat de deurwaarder moet proberen om de uitreiking in persoon te doen wanneer hij oordeelt dat dit wèl op verantwoorde wijze, met inachtneming van de RIVM-richtlijnen mogelijk is.
(r.o. 2.5.4)Uit hetgeen hiervoor in 2.5.1-2.5.4 is vermeld, volgt dat ten aanzien van exploten uitgebracht met ingang van 16 maart 2020 sprake is van ‘feitelijke onmogelijkheid’ in de zin van art. 47 lid 1 Rv indien de deurwaarder in een concreet geval constateert dat betekening van het exploot op de voet van art. 46 lid 1 Rv niet verantwoord is, gelet op de richtlijn van het RIVM om afstand te houden wegens besmettingsgevaar met COVID-19. De deurwaarder kan in dat geval ermee volstaan in het exploot te vermelden dat uitreiking overeenkomstig art. 46 lid 1 Rv wegens het besmettingsgevaar met COVID-19 feitelijk onmogelijk is, dan wel in het exploot een tekst van gelijke strekking (zoals hiervoor in 1.3 weergegeven) op te nemen.
Deze overwegingen zijn cruciaal omdat ze tonen hoe de Hoge Raad, anticiperend op spoedwetgeving, een maatschappelijk probleem oplost. De Raad baseert zijn oordeel op de wetsgeschiedenis (r.o. 2.5.4), die uitlegt dat de deurwaarder de discretionaire bevoegdheid krijgt om de situatie in te schatten zonder extra bewijslast. Vervolgens formuleert de Hoge Raad in r.o. 2.6 een heldere, direct toepasbare rechtsregel. Dit illustreert de wisselwerking tussen wetgever en rechter bij de invulling van een open norm ('feitelijke onmogelijkheid') in een uitzonderlijke crisissituatie.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/01147
Datum 19 juni 2020
ARREST
In de zaak van
AEGEAN AIRLINES S.A.,gevestigd te Kifissia, Griekenland,
EISERES tot cassatie,
hierna: Aegean Airlines,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
1. [verweerder 1] ,wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDERS in cassatie,
hierna: [verweerders] ,
niet verschenen.
1.2 De griffier van de Hoge Raad heeft op 25 maart 2020 aan Aegean Airlines een oproepingsbericht doen toekomen.
1.3 Aegean Airlines heeft het oproepingsbericht en de procesinleiding op 30 maart 2020 bij exploot doen betekenen aan het woonadres van [verweerders] De deurwaarder heeft het exploot in een gesloten envelop op het woonadres van [verweerders] achtergelaten. In het exploot is met een gestempelde tekst vermeld dat de stukken zijn gelaten aan:
“voormeld adres in gesloten envelop met daarop de vermeldingen zoals wettelijk voorgeschreven, omdat ik wegens de door de overheid afgekondigde maatregelen in verband met het zgn. corona virus (covid-19) geen contact heb kunnen/mogen zoeken met iemand aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten;”
1.4 [verweerders] zijn in cassatie niet verschenen.
1.5 De conclusie van Advocaat-Generaal R.H. de Bock van 4 mei 2020 strekt tot het bieden van de mogelijkheid van het uitbrengen van een herstelexploot.
1.6 De advocaat van Aegean Airlines heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd en daarbij gevoegd een schriftelijke reactie op die conclusie van het bestuur van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (hierna: KBvG).
2 Beoordeling van het verstek
2.1 In deze zaak is het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zoals dat luidt sinds de inwerkingtreding op 1 maart 2017 van de regelgeving inzake digitaal procederen in vorderingszaken in cassatie.
2.2 Ingevolge art. 139 Rv dient, indien het oproepingsbericht is betekend, de verweerder niet in de procedure verschijnt en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, tegen de verweerder verstek te worden verleend.
2.3 In deze zaak gaat het om een zogenoemde ‘corona-betekening’, gebaseerd op een richtlijn van de KBvG.
2.4 Art. 46 lid 1 Rv bepaalt dat de deurwaarder een afschrift van het exploot laat aan degene voor wie het is bestemd in persoon of aan de woonplaats aan een huisgenoot van deze of aan een andere persoon die zich daar bevindt en van wie aannemelijk is dat deze zal bevorderen dat het afschrift degene voor wie het exploot is bestemd, tijdig bereikt. Art. 47 lid 1 Rv bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de deurwaarder aan geen van de in art. 46 lid 1 Rv bedoelde personen afschrift kan laten, hij een afschrift aan de woonplaats achterlaat in een gesloten envelop. De deurwaarder maakt, onder vermelding van de reden van de feitelijke onmogelijkheid, van deze handeling melding in het exploot. Uit deze regeling volgt dat betekening op de voet van art. 47 lid 1 Rv pas aan de orde is indien betekening op de wijze voorgeschreven in art. 46 lid 1 Rv niet mogelijk blijkt.
2.5.1 Op 12 mei 2020 is het wetsvoorstel ‘Verzamelspoedwet COVID-19’ aanhangig gemaakt.
2.5.2 Art. 1 van het aangenomen wetsvoorstel luidt als volgt:
“Voor de toepassing van artikel 47, eerste lid, derde volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van een feitelijke onmogelijkheid om aan een van de in artikel 46, eerste lid, van dat wetboek bedoelde personen afschrift te laten, steeds sprake zolang de richtlijnen van het RIVM voorschrijven dat personen afstand houden wegens besmettingsgevaar met COVID-19.”
Art. 8 lid 2 bepaalt dat art. 1 terugwerkt tot en met 16 maart 2020. Daarmee wordt beoogd zeker te stellen dat ook de exploten die met ingang van 16 maart 2020 zijn uitgereikt rechtsgeldig zijn betekend als betekening plaatsvond overeenkomstig de richtlijnen van de KBvG.
2.5.3 In de memorie van toelichting is art. 1 als volgt toegelicht:
“Ook tijdens de crisis rond COVID-19 moeten deurwaarders exploten kunnen uitreiken. (…). Het gaat om tientallen duizenden exploten in de afgelopen en komende periode waarin de RIVM-richtlijnen gelden. De richtlijn van social distancing, het anderhalve meter afstand houden, verdraagt zich niet goed met de uitreiking van exploten in persoon.
(…)
Onder de huidige omstandigheden is het niet mogelijk en verantwoord op de normale manier bij mensen thuis aan te bellen om een exploot uit te reiken. Anders dan een pakketbezorger, kan de deurwaarder niet volstaan met het op de stoep achterlaten van zijn exploot. De deurwaarder moet bij de uitreiking ook een instructie geven over de aard van het exploot en de mogelijkheden van degene voor wie het bestemd is, om hierover contact op te nemen. De deurwaarder is naar de aard van zijn werk aanmerkelijk minder geliefd dan de pakketbezorger. Het risico te maken te krijgen met bewoners die hem in het gezicht spugen of fysiek te lijf gaan, is voor een deurwaarder vele malen groter dan voor een pakketbezorger. Dit risico is met het oog op het algemeen belang van de volksgezondheid – voorkomen van besmettingen – niet aanvaardbaar.
Om zo veel mogelijk bij de betekening van stukken conform de RIVM-richtlijnen social distancing in acht te nemen en toch exploten te betekenen, heeft de KBvG richtlijnen ontwikkeld. Exploten worden op basis daarvan, als uitreiking in persoon niet verantwoord mogelijk is, in de brievenbus gelaten. Dit is een invulling van de «feitelijke onmogelijkheid» om een exploot in persoon uit te reiken in artikel 47 Rv. De deurwaarder vermeldt in zijn exploot in dat geval dat door de RIVM-richtlijnen in verband met COVID-19 en het niet kunnen of mogen uitreiken in persoon, een afschrift van het exploot in de brievenbus is gelaten. De gebruikelijke aanvullende instructie verstrekt de deurwaarder dan via alternatieve contactvormen als telefoon of mail. (…). Waar uitreiking «in persoon» verantwoord, dus met inachtneming van de RIVM-richtlijnen, mogelijk is, wordt dit nog steeds gedaan. Bijvoorbeeld in geval van rechtspersonen en/of advocatenkantoren die nog een geopende balie hebben of als degene voor wie het exploot is bestemd, in de tuin aan het werk is en het exploot zonder gevaar voor besmetting kan worden overhandigd.”
2.5.4 In de nota naar aanleiding van het verslag,
“De tijdelijke regeling voor de betekening van exploten in het voorstel legitimeert de wijze waarop deurwaarders sinds 17 maart 2020 exploten hebben betekend. De regeling bevat een tijdelijk nadere invulling van het begrip ‘feitelijk onmogelijk’ in artikel 47 Rv [en] brengt mee dat de gerechtsdeurwaarder niet steeds eerst hoeft te proberen het exploot in persoon of aan de woonplaats uit te reiken door aan te bellen als hij dit door de COVID-19 situatie niet verantwoord acht. De deurwaarder mag, als hij oordeelt dat COVID-19 in de weg staat aan een poging tot uitreiking overeenkomstig artikel 46 Rv, het exploot ook meteen door de brievenbus doen. De vermelding dat uitreiking aan een persoon overeenkomstig artikel 46 Rv door COVID-19 feitelijk onmogelijk is, volstaat in dat geval. Niet nodig is om daarvoor nog bijzondere omstandigheden te vermelden. Omgekeerd betekent dit, dat de deurwaarder moet proberen om de uitreiking in persoon te doen wanneer hij oordeelt dat dit wèl op verantwoorde wijze, met inachtneming van de RIVM-richtlijnen mogelijk is.
Maandelijks worden door gerechtsdeurwaarders circa 150.000 exploten betekend. Het gaat niet alleen om dagvaardingen maar ook om bijvoorbeeld vonnissen of stuiting van verjaring. Het is onwenselijk als voor de rechtsgeldigheid van elke betekening individueel moet worden beoordeeld of er naast COVID-19 sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de deurwaarder niet eerst probeert aan te bellen. Dit leidt tot grote rechtsonzekerheid en roept bovendien de vraag op welke omstandigheden dan wel en welke niet voldoende rechtvaardiging voor het niet-aanbellen opleveren. Om die reden is het in het voorstel overgelaten aan de deurwaarder om vast te stellen of een verantwoorde betekening in persoon mogelijk is met inachtneming van de richtlijnen van het RIVM. Het besmettingsgevaar van COVID-19 is bij het uitreiken van het exploot, het controleren van de identiteit en het geven van de noodzakelijke toelichting zowel voor de deurwaarder als voor degene aan wie hij exploot doet, onverantwoord groot als daarbij niet de 1,5 meter afstand in acht kan worden genomen. Het zoveel mogelijk mijden van fysiek contact en tegelijkertijd het zoveel mogelijk (telefonisch) contact zoeken met de geadresseerde om het exploot toe te lichten, biedt waarborgen voor zowel de veiligheid en volksgezondheid als de belangen van de geadresseerde.
(…)
De voorgestelde tekst bepaalt dat steeds sprake is van een feitelijke onmogelijkheid zo lang de richtlijnen van het RIVM voorschrijven dat personen afstand houden wegens besmettingsgevaar met Covid-19. Daarmee is beoogd duidelijk te maken dat de deurwaarder mag volstaan met de vermelding dat COVID-19 de reden voor de feitelijke onmogelijkheid is. Als de deurwaarder wel verantwoord, met inachtneming van de RIVM-richtlijnen en zonder besmettingsgevaar kan betekenen, doet hij dit. Dit blijkt ook uit de cijfers: nog altijd wordt in 20 % van de gevallen bij natuurlijke personen toch in persoon betekend.”
2.6 Uit hetgeen hiervoor in 2.5.1-2.5.4 is vermeld, volgt dat ten aanzien van exploten uitgebracht met ingang van 16 maart 2020 sprake is van ‘feitelijke onmogelijkheid’ in de zin van art. 47 lid 1 Rv indien de deurwaarder in een concreet geval constateert dat betekening van het exploot op de voet van art. 46 lid 1 Rv niet verantwoord is, gelet op de richtlijn van het RIVM om afstand te houden wegens besmettingsgevaar met COVID-19. De deurwaarder kan in dat geval ermee volstaan in het exploot te vermelden dat uitreiking overeenkomstig art. 46 lid 1 Rv wegens het besmettingsgevaar met COVID-19 feitelijk onmogelijk is, dan wel in het exploot een tekst van gelijke strekking (zoals hiervoor in 1.3 weergegeven) op te nemen.
2.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de deurwaarder het onderhavige exploot van oproeping rechtsgeldig heeft uitgebracht.
2.8 Ook overigens voldoet het exploot aan de daaraan te stellen eisen. Daarbij wordt de onjuiste aanduiding van de achternaam van verweerster onder 2 in de procesinleiding, mede gelet op de juiste aanduiding daarvan in het oproepingsexploot, aangemerkt als een kennelijke vergissing.
2.9 De slotsom is dat tegen [verweerders] verstek dient te worden verleend.
3 Beslissing
De Hoge Raad:
-
verleent verstek tegen [verweerders] ;
-
bepaalt als datum waarop schriftelijke toelichting kan worden gegeven: 7 augustus 2020.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op 19 juni 2020.
Besluit van 25 januari 2017, Stb. 2017, 16.
Zie voor deze richtlijn: https://www.kbvg.nl/8155/coronavirus.html.
Kamerstukken II 2019/20, 35457, nr. 1 en 2.
Kamerstukken II 2019/20, 35457, nr. 3, p. 3.
Kamerstukken II 2019/20, 35457, nr. 3, p. 2.
Kamerstukken II 2019/20, 35457, nr. 5.
Zie de in 2.5.4 weergegeven passages uit de Nota van Wijziging.
Zie HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AH9611, en de derde alinea van het hiervoor in 2.5.3 weergegeven citaat uit de memorie van toelichting bij de Verzamelspoedwet COVID-19.