Essentie

Ingevolge een rechtshulpverzoek kan inbeslaggenomen contant geld als 'stuk van overtuiging' worden overgedragen als het verzoek zelf een concrete link legt tussen het geld en de strafbare feiten, bijvoorbeeld op basis van afgeluisterde gesprekken, waardoor de aanwezigheid ervan kan bijdragen aan de waarheidsvinding.

Samenvatting feiten

De Belgische justitie doet een rechtshulpverzoek aan Nederland in het kader van een onderzoek naar de teelt en verkoop van cannabis. Het verzoek omvat een huiszoeking op het adres van een familielid van de verdachten, met het specifieke doel om eventuele grote sommen contant geld in beslag te nemen. Volgens het verzoek, gebaseerd op afgeluisterde gesprekken, wordt vermoed dat de verdachten geld bij familie bewaren. Bij de doorzoeking is een geldbedrag in beslag genomen, waarvan klager de teruggave vordert.

Cassatieberoep door

Zes klagers hebben cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking tot het verlenen van verlof (art. 552p Sv). Eén van deze klagers heeft tevens cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking op het klaagschrift (art. 552a Sv).

Rechtsvraag

De centrale vraag is of de rechtbank voldoende heeft gemotiveerd waarom een inbeslaggenomen geldbedrag kan worden aangemerkt als een 'stuk van overtuiging' in de zin van art. 552p lid 2 Sv (oud), waarvan de overdracht aan Belgische autoriteiten via een rechtshulpverzoek is verzocht. Daarmee samenhangend is de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van dit geld aan de klager.

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad verwerpt de beroepen. Hij oordeelt dat het oordeel van de rechtbank niet onbegrijpelijk is. De rechtbank kon het inbeslaggenomen geld aanmerken als 'stuk van overtuiging' omdat het Belgische rechtshulpverzoek zelf al een duidelijke link legde. Het verzoek stelde, op basis van afgeluisterde gesprekken, dat geld voor de verdachten op het betreffende adres werd bewaard. De aanwezigheid van dit geld was dus van belang voor de waarheidsvinding in het Belgische drugsonderzoek, wat de voortduring van het beslag rechtvaardigt.

Rechtsregel

Bij de beoordeling of inbeslaggenomen contant geld als 'stuk van overtuiging' (art. 552p lid 2 Sv oud) kan worden overgedragen in het kader van een rechtshulpverzoek, is de inhoud van dat verzoek van groot belang. Als het verzoekende land concreet motiveert waarom de fysieke aanwezigheid van het geld kan bijdragen aan de waarheidsvinding in het buitenlandse onderzoek – bijvoorbeeld door te verwijzen naar specifieke opsporingsinformatie zoals afgeluisterde gesprekken – kan dit een toereikende grondslag vormen voor de overdracht.

Belangrijke rechtsoverwegingen

Het rechtshulpverzoek in de onderhavige zaak is gedateerd op 18 februari 2016. De op deze datum geldende wettelijke voorschriften die van belang zijn voor de beoordeling van het middel, luiden als volgt.

  • Art. 552k, eerste lid, Sv:

"Voorzover het verzoek is gegrond op een verdrag, wordt daaraan zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven."

  • Art. 552l Sv:

"1. Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven in gevallen waarin grond bestaat voor het vermoeden, dat het is gedaan ten behoeve van een onderzoek, ingesteld met het oogmerk de verdachte te vervolgen, te straffen of op andere wijze te treffen in verband met zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke dan wel staatkundige overtuiging, zijn nationaliteit, zijn ras of de groep van de bevolking waartoe hij behoort. 2. In gevallen waarin grond bestaat voor een vermoeden als bedoeld in het eerste lid wordt het verzoek voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie. 3. Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven in gevallen waarin na overleg met de verzoekende autoriteit moet worden vastgesteld dat inwilliging zou strekken tot het verlenen van medewerking aan een vervolging of berechting welke onverenigbaar is met het aan artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 255, eerste lid, van dit wetboek ten grondslag liggende beginsel. 4. Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven indien het is gedaan ten behoeve van een onderzoek naar feiten terzake waarvan de verdachte in Nederland wordt vervolgd en uit overleg met de verzoekende autoriteit is gebleken dat inwilliging van het verzoek niet verenigbaar zou zijn met de Nederlandse belangen bij de strafvervolging danwel zou leiden tot schending van het beginsel ne bis in idem."

  • Art. 552p, tweede en derde lid, Sv:

"2. De door de rechter-commissaris in beslag genomen stukken van overtuiging en onder hem berustende gegevensdragers waarop gegevens zijn opgenomen die zijn vergaard met gebruikmaking van enige strafvorderlijke bevoegdheid worden ter beschikking van de officier van justitie gesteld, voor zover de rechtbank, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, daartoe verlof verleent. De afgifte aan buitenlandse autoriteiten van door de officier van justitie in beslag genomen stukken van overtuiging en de onder hem berustende gegevensdragers waarop gegevens zijn opgenomen die zijn vergaard met gebruikmaking van strafvorderlijke bevoegdheden ter inbeslagneming geschiedt eveneens voor zover de rechtbank, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, daartoe verlof verleent. 3. Tenzij aannemelijk is dat de rechthebbenden op de in beslag genomen stukken van overtuiging niet in Nederland verblijf houden, wordt het krachtens het vorige lid vereiste verlof slechts verleend onder het voorbehoud, dat bij de afgifte aan de buitenlandse autoriteiten wordt bedongen, dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt."

(r.o. 3.3.2)

De Rechtbank heeft verlof verleend om de inbeslaggenomen stukken van overtuiging te doen overdragen aan de bevoegde Belgische autoriteiten, onder het voorbehoud als bedoeld in art. 552p, derde lid, Sv dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt. Daarbij heeft de Rechtbank in aanmerking genomen dat, kort gezegd, aan een rechtshulpverzoek op grond van art. 552k, eerste lid, Sv zoveel mogelijk gevolg wordt gegeven en dat zich mede gelet op art. 552l Sv geen belemmering voordoet dat aan inwilliging van het onderhavige rechtshulpverzoek in de weg staat. De Rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het inbeslaggenomen geldbedrag kan worden aangemerkt als stuk van overtuiging als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv en – in lijn daarmee – dat het beslag kan dienen om de waarheid aan het licht te brengen in de procedure waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft, zodat een strafvorderlijk belang bestaat bij het laten voortduren van het beslag op genoemd geldbedrag. Die oordelen zijn niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de Rechtbank heeft vastgesteld dat het rechtshulpverzoek inhoudt dat, gelet op informatie uit afgeluisterde telefoongesprekken, op het adres [a-straat 1] te [woonplaats 1] onder meer geld wordt bewaard ten behoeve van [klager 1] en [klager 6] en dat het rechtshulpverzoek zich uitstrekt tot eventueel aanwezig zijnde grote sommen contant geld (van meer dan € 1000,-) waarbij die (eventuele) aanwezigheid van belang is voor het verdere strafrechtelijke onderzoek in België betreffende de teelt en de aan- en verkoop van cannabis.

(r.o. 3.4)

Deze overwegingen zijn cruciaal. R.o. 3.3.2 zet het toepasselijke juridische kader uiteen (de wetgeving van vóór 1 juli 2018), inclusief het kernprincipe van art. 552k Sv dat aan een rechtshulpverzoek zoveel mogelijk gevolg moet worden gegeven. Dit vormt de basis van de hele beoordeling.

R.o. 3.4 is de kernoverweging van de Hoge Raad. Hierin wordt het oordeel van de rechtbank getoetst en 'niet onbegrijpelijk' bevonden. Voor studenten is het essentieel om te zien hoe de Hoge Raad de abstracte wettelijke normen toepast op de concrete feiten. De Hoge Raad benadrukt dat de rechtbank haar oordeel mocht baseren op de specifieke inhoud van het rechtshulpverzoek, waarin de relevantie van het contante geld voor de waarheidsvinding in België werd onderbouwd.

Arrest inhoud

2 april 2019 Strafkamer nrs. S 17/01677 B en S 17/01714 B Hoge Raad der Nederlanden op de beroepen in cassatie tegen twee beschikkingen van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 januari 2017, nummers RK 16/863 en RK 17/248, betreffende het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv respectievelijk op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, betreffende:

[klager 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985; [klager 2], geboren [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991; [klager 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957; [klager 4], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960; [klager 5], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988 en [klager 6] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.

1 Geding in cassatie

Tegen de beschikking in de zaak met nr. 17/01677 B is cassatieberoep ingesteld door [klager 1] , [klager 2] , [klager 3] , [klager 4] , [klager 5] en [klager 6] . Namens dezen heeft J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht, bij gelijkluidende schrifturen een middel van cassatie voorgesteld. De namens [klager 2] ingediende schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. Tegen de beschikking in de zaak met nr. 17/01714 B is cassatieberoep ingesteld door [klager 2] . Namens deze heeft J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep van de klaagster [klager 2] in de zaken met nummers 17/01677 B en 17/01714 B en totniet-ontvankelijkverklaring van het beroep van [klager 3] , [klager 1] , [klager 4] , [klager 5] en [klager 6] in de zaak met nummer 17/01677 B.

2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1. Het gaat in deze zaak om een verzoek om rechtshulp van de Belgische justitiële autoriteiten, onder meer ertoe strekkende dat in het kader van een strafzaak stukken van overtuiging in beslag zullen worden genomen op het adres [a-straat 1] te [woonplaats 1] .

2.2. De Rechtbank heeft twee aparte beschikkingen gegeven: a) onder rekestnummer 16/863 heeft de Rechtbank een beschikking gegeven met betrekking tot het verlof als bedoeld in art. 552p Sv (zaak 17/01677 B), b) onder rekestnummer 17/248 heeft de Rechtbank een beschikking gegeven met betrekking tot het ingediende klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv (zaak 17/01714 B).

2.3. Volgens art. 445 Sv staat tegen beschikkingen beroep in cassatie alleen open in de gevallen in dat wetboek bepaald. Nu in dat wetboek geen bepaling voorkomt volgens welke tegen een beschikking tot het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p Sv beroep in cassatie openstaat voor anderen dan het openbaar ministerie en de klager, kunnen [klager 1] , [klager 3] , [klager 4] , [klager 5] en [klager 6] , die door de Rechtbank uitsluitend als belanghebbenden en niet als klagers zijn aangemerkt, in het ingestelde beroep niet worden ontvangen (vgl. HR 19 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1670).

2.4. [klager 2] kan wel worden ontvangen in haar beroep tegen de onder 2.2 genoemde beschikkingen. Gelet op de samenhang tussen de bestreden beschikkingen en de namens [klager 2] tegen deze beschikkingen afzonderlijk ingediende schrifturen, worden beide hieronder gezamenlijk besproken.

3 Beoordeling van de middelen

3.1. Het middel in de zaak met nr. 17/01677 B klaagt dat het oordeel van de Rechtbank dat het inbeslaggenomen geldbedrag een stuk van overtuiging betreft als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv niet toereikend is gemotiveerd. Het middel in de zaak met nr. 17/01714 B klaagt dat het oordeel van de Rechtbank dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag niet toereikend is gemotiveerd. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

3.2.1. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een rechtshulpverzoek van de Belgische justitiële autoriteiten (de onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg) van 18 februari 2016, welk verzoek onder meer inhoudt: "Mijn ambt werd door de procureur des Konings te Tongeren gevat van een gerechtelijk onderzoek lastens onder meer: [klager 1] (...) [klager 6] (...) [klager 2] (de Hoge Raad begrijpt: klaagster) (...) Te Maasmechelen en bij samenhang elders in het Rijk tussen 01/01/2014 en heden Als dader/mededader handel en bezit van verdovende middelen in vereniging (...) FEITEN In het kader van onderhavig gerechtelijk onderzoek wordt er naar aanleiding van het aantreffen van meerdere cannabisplantages in België – die gelinkt kunnen worden aan de broers [klager 1] en zijn broer [klager 6] – naar hen een onderzoek gevoerd betreffende de teelt van cannabis en de aan- en verkoop van de cannabisoogsten. (...) [klager 6] en [klager 1] bewaren geld en mogelijk ook drugs in de woningen van familieleden. Hun ouders, broers [klager 5] en zus [klager 2] , allen ingeschreven te Nederland, komen hierbij geregeld in beeld. Volgende personen die in Nederland verblijven en locaties zijn in het onderzoek in beeld gebracht: [woonplaats 1] , [a-straat 1] : [klager 2] – [betrokkene] (...) VERZOCHTE ONDERZOEKSHANDELINGEN Mijn Ambt verzoekt U dan ook beleefd over te gaan tot de hierna vermelde onderzoekshandelingen ten einde de waarheid inzake hogervermelde tenlasteleggingen te achterhalen: het uitvoeren van een huiszoeking op de volgende adressen te Nederland: [postcode] [woonplaats 1] , [a-straat 1] (verblijfplaats [klager 2] ) (...) en hierbij over te gaan tot:

  • mogelijke inbeslagname van drugs en eventueel aanwezig zijnde grote som cashgeld (+ 1000 EURO)."

3.2.2. Blijkens een aan het proces-verbaal van de behandeling van de vordering tot het verlenen van verlof op grond van art. 552p, tweede lid, Sv en van het klaagschrift van [klager 2] in raadkamer van de Rechtbank van 27 januari 2017 gehechte pleitnota is aldaar namens klaagster het volgende aangevoerd, voor zover van belang: "2. De vordering

2.1 Bij de beoordeling van de vordering tot verlof ex artikel 552p Sv heeft volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad als uitgangspunt te gelden dat, indien de vordering is gegrond op een verdrag, aan de vordering ingevolge artikel 552k, eerste lid, Sv, zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven (HR 02-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1450 & ECLI:NL:HR:2002:ZD2927).

2.2 Het uitgangspunt dat aan het rechtshulpverzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg wordt gegeven, laat onverlet dat het aan de nationale rechter is te toetsen of aan de wettelijke voorschriften voor het verlenen van het verzochte verlof is voldaan.

2.3 Er wordt verzocht verlof te verlenen voor de inbeslaggenomen stukken van overtuiging. Deze stukken omvatten, gelet op de werking van art. 94 lid 1 Sv, stukken die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen met betrekking tot het feit waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft (R. Lamp en H.G. van der Wilt in Melai/Groenhuijsen e.a., Internationale en interregionale samenwerking in strafzaken, Deel III. Rechtshulp, hoofdstuk 5, par. 7, aant. 3.2 (bijgewerkt tot oktober 2004); zie ook Kamerstukken II 2004/05, 29 845, nr. 3, p. 8).

2.4 De Belgische autoriteiten vermoeden dat [klager 1] en [klager 6] criminele gelden bij hun familieleden parkeerden. Namens cliënten is en wordt aangevoerd dat de inbeslaggenomen geldbedragen geen relatie hebben tot enig strafbaar feit en dat het geld de betrokkenheid van klager niet kan aantonen. Vanuit het standpunt bezien zijn de geldbedragen an sich geen stukken van overtuiging.

2.5 Het gaat aldus om een botsing tussen de belangen van de Belgische strafvordering en de belangen van cliënten. De belangen van de Belgische strafvordering zijn echter wel relatief beperkt. De vraag is of het overdragen van de inbeslaggenomen geldbedragen kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Daarbij is vooral van belang wat daarover uit het rechtshulpverzoek blijkt.

2.6 Daaruit volgt dat de verdenking jegens (onder meer) [klager 1] en [klager 6] ziet op het in georganiseerd verband telen van hennep. Zonder nadere toelichting, die noch in het rechtshulpverzoek, noch in de vordering van de officier van justitie, noch ter zitting is gegeven, blijkt niet hoe... a. het overdragen door de Nederlandse autoriteiten aan de Belgische autoriteiten van de fysieke geldbedragen kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen met betrekking tot deze feiten; b. het in beslag houden van geldbedragen door de Nederlandse autoriteiten kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen met betrekking tot deze feiten.

2.7 Dat had anders kunnen zijn als het doel is het aantonen van andersoortige strafbare feiten (witwassen o.i.d.), de verbeurdverklaring van de gelden, ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en/of het aantonen daarvan.

2.8 In dat geval dient echter de weg van de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafvorderlijke bevelen (art. 552jj e.v. Sv) te worden gevolgd. Anders zouden deze regelingen via de art. 552p Sv procedure eenvoudig kunnen worden omzeild (zie ook De Groot in T&C Sv, aant. 3d bij art. 552n).

2.9 Daarnaast had dat anders kunnen zijn als de verdenking ziet (of óók ziet) op het witwassen van geldbedragen (hetgeen uit het RHV niet blijkt). Dat is echter niet het geval. Er wordt verzocht het fysieke geld - als stuk van overtuiging - over te dragen aan de Belgen. Weliswaar kan inbeslaggenomen geld onder omstandigheden als een stuk van overtuiging worden aangemerkt. Het gaat dan echter om betrekkelijk uitzonderlijke situaties. Zo kan onderzoek aan het geld op vingerafdrukken of andere sporen nodig zijn of is vals geld aangetroffen en wordt een verdachte daarvoor in het buitenland vervolgd. Voor het overige volstaat voor de waarheidsvinding een proces-verbaal van bevindingen, waarin van het aantreffen van het geld gewag wordt gemaakt. Verlof tot afgifte en overdracht van het geld zelf is dan niet nodig, maar dan kunnen die geldbedragen juist worden geretourneerd aan de beslagene.

2.10 Uit de onderliggende stukken worden geen omstandigheden aannemelijk gemaakt dat onderzoek van of aan het geld zelf kan bijdragen aan de beantwoording van de vraag of de verdachten in het Belgisch opsporingsonderzoek al dan niet als exploitant betrokken zouden zijn bij de exploitatie van hennepkwekerijen.

2.11 Het overhandigen van het fysieke geld (middels een daartoe strekkend verlof) kan derhalve niet bijdragen aan de waarheidsvinding voor de verdenking van het exploiteren van hennepplantages. Het fysieke geld (de coupures en/of munten) moet dus aan cliënten worden geretourneerd en dient het beslag te worden opgeheven.

2.12 Op 29 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1069 diende een soortgelijke casus bij de Hoge Raad. Het ging om een beroep in cassatie naar aanleiding van een raadkamerprocedure waarin de rechtbank Utrecht verlof voor overdracht van ook het fysieke geld aan de officier van justitie had verleend voor geldbedragen die in NL in beslag waren genomen naar aanleiding van een Belgische strafzaak over het exploiteren van hennepkwekerijen. Het gaat aldus over een zaak met een vergaande overeenkomst als de onderhavige kwestie.

2.13 Er was in die zaak bij de rechtbank Utrecht voor € 16.000 aan contante gelden in beslag genomen. Het oordeel dat dat geld kon dienen voor het aan de dag brengen van de waarheid over de betrokkenheid bij het exploiteren van een hennepkwekerij (en dat daar dus verlof voor werd verleend) doorstond de toets van de Hoge Raad niet. In een andere vergelijkbare zaak kwam de rechtbank Zeeland-West Brabant op 3 september 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:6538 tot een eensluidend oordeel.

2.14 Voor zover het gaat om het aanwezig zijn van de geldbedragen kan voor de waarheidsvinding worden volstaan met een proces-verbaal van bevindingen, waarin het aantreffen van het geld wordt gerelateerd.

2.15 Derhalve wordt verzocht de vordering af te wijzen, aangezien als stukken van overtuiging als bedoeld in artikel 552p, tweede lid, Sv die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen in de procedure waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft. Daarnaast wordt verzocht de teruggave van de geldbedragen aan klagers te gelasten."

3.2.3. De Rechtbank heeft, kort gezegd, verlof verleend aan de rechter-commissaris om de inbeslaggenomen stukken van overtuiging en gegevensdragers te doen overdragen aan de bevoegde Belgische autoriteiten, onder voorbehoud dat bij de afgifte aan die autoriteiten wordt bedongen dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvervolging nodige gebruik is gemaakt. De Rechtbank heeft met betrekking tot het verlenen van dit verlof onder meer het volgende overwogen: "Het rechtshulpverzoek d.d. 18 februari 2016, is gedaan door Onderzoeksrechter te Tongeren (België). Het verzoek is uitgegaan van de bevoegde autoriteiten. Het verzoek is onder meer gegrond op het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken en de Schengen Uitvoeringsovereenkomst. Het verzoek ziet op inbeslaggenomen stukken van overtuiging en gegevensdragers. Er is sprake van de daarvoor vereiste dubbele strafbaarheid als bedoeld in artikel 552o Wetboek van Strafvordering. Geen enkele van de in artikel 552l Wetboek van Strafvordering genoemde imperatieve weigeringsgronden om aan het verzoek geen gevolg te geven is voorhanden. Het Belgisch strafrechtelijk onderzoek betreft geen onderzoek naar fiscale delicten, op basis waarvan ex artikel 552m lid 3 Wetboek van Strafvordering een machtiging van de Minister van Veiligheid en Justitie wordt vereist. Ingevolge artikel 552k, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering dient zoveel mogelijk gevolg te worden gegeven aan het verlangde, indien het gaat om een verdragsgebonden verzoek. Het betreft in deze een verdragsgebonden verzoek dat voor inwilliging vatbaar is. Deze bepaling dient aldus te worden verstaan dat slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien, indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder artikel 552l Wetboek van Strafvordering, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van het Nederlands strafprocesrecht. Niet gebleken is van belemmeringen van wezenlijke aard of dat door inwilliging van het verzoek in strijd met fundamentele beginselen van het Nederlandse strafprocesrecht wordt gehandeld. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank, gelet op artikel 552p, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering alsmede op de artikelen 3 en 15 van het Europees Rechtshulpverdrag en artikel 51 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst, het verzoek voor toewijzing vatbaar. Nu de doorzoeking in de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [woonplaats 1] in Nederland heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank het aannemelijk dat de rechthebbenden op de in beslag genomen stukken van overtuiging in Nederland verblijf houden en zal het verlof slechts worden verleend onder het voorbehoud, dat bij de afgifte aan de Belgische autoriteiten wordt bedongen, dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt. (...) De rechtbank is daarbij van oordeel dat zij ook het inbeslaggenomen geldbedrag aanmerkt als stuk van overtuiging, gelet op de omstandigheid dat blijkens het rechtshulpverzoek het verzoek zich ook uitstrekt tot de inbeslagname van een eventueel aanwezig zijnde grote som cash geld (+ 1000 Euro). Ter onderbouwing hiervan wordt in het rechtshulpverzoek gesteld dat op het adres waar de belanghebbende [klager 2] woonachtig is, zijnde de [a-straat 1] te [woonplaats 1] , onder meer geld wordt bewaard voor de belanghebbenden [klager 1] en [klager 6] en dat deze informatie middels afgeluisterde telefoongesprekken is komen vast te staan. Het verweer van de raadsman dat het verzoek met betrekking tot het geldbedrag van € 3.000,00 moet worden afgewezen wordt, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden als vermeld in het rechtshulpverzoek, dan ook verworpen."

3.2.4. De Rechtbank heeft het door [klager 2] op de voet van art. 552a Sv ingediende klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe onder het volgende overwogen: "Uit de onderliggende processtukken volgt dat op 24 februari 2016 een doorzoeking heeft plaatsgevonden op het adres [a-straat 1] te [woonplaats 1] , waarbij onder meer het geldbedrag in beslag is genomen waarvan klaagster thans de teruggave vraagt. In dit geval is er sprake van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering gelegd beslag en dient de rechtbank a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b) de teruggave van het inbeslaggenomene te gelasten aan de klagers (zijnde de beslagenen), tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien hiervan moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de klagers ongegrond worden verklaard. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave, indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door voornoemd artikel 94 beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave, indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomene zal bevelen. De rechtbank dient te beoordelen of er een strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag op voornoemd geldbedrag. De rechtbank acht het, gelet op de inhoud van voornoemde rechtshulpverzoek en genoemde beslissing van deze rechtbank van 27 januari 2017, voldoende aannemelijk gemaakt dat het beslag kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Aldus bestaat er nog een strafvorderlijk belang bij het laten voortduren van het beslag op genoemd geldbedrag."

3.3.1. Art. VI van de Wet van 7 juni 2017 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten met het oog op het moderniseren van de regeling van internationale samenwerking in strafzaken (herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken), Stb. 2017, 246, in werking getreden op 1 juli 2018 (Stb. 2017, 492 en Stb. 2018, 199), luidt: "Op de inwilliging en de uitvoering van een verzoek om rechtshulp dat wordt ontvangen vóór inwerkingtreding van deze wet, is de wettelijke regeling van toepassing zoals die luidt op het moment van ontvangst van het verzoek om rechtshulp."

3.3.2. Het rechtshulpverzoek in de onderhavige zaak is gedateerd op 18 februari 2016. De op deze datum geldende wettelijke voorschriften die van belang zijn voor de beoordeling van het middel, luiden als volgt.

  • Art. 552k, eerste lid, Sv:

"Voorzover het verzoek is gegrond op een verdrag, wordt daaraan zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven."

  • Art. 552l Sv:

"1. Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven in gevallen waarin grond bestaat voor het vermoeden, dat het is gedaan ten behoeve van een onderzoek, ingesteld met het oogmerk de verdachte te vervolgen, te straffen of op andere wijze te treffen in verband met zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke dan wel staatkundige overtuiging, zijn nationaliteit, zijn ras of de groep van de bevolking waartoe hij behoort. 2. In gevallen waarin grond bestaat voor een vermoeden als bedoeld in het eerste lid wordt het verzoek voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie. 3. Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven in gevallen waarin na overleg met de verzoekende autoriteit moet worden vastgesteld dat inwilliging zou strekken tot het verlenen van medewerking aan een vervolging of berechting welke onverenigbaar is met het aan artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 255, eerste lid, van dit wetboek ten grondslag liggende beginsel. 4. Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven indien het is gedaan ten behoeve van een onderzoek naar feiten terzake waarvan de verdachte in Nederland wordt vervolgd en uit overleg met de verzoekende autoriteit is gebleken dat inwilliging van het verzoek niet verenigbaar zou zijn met de Nederlandse belangen bij de strafvervolging danwel zou leiden tot schending van het beginsel ne bis in idem."

  • Art. 552p, tweede en derde lid, Sv:

"2. De door de rechter-commissaris in beslag genomen stukken van overtuiging en onder hem berustende gegevensdragers waarop gegevens zijn opgenomen die zijn vergaard met gebruikmaking van enige strafvorderlijke bevoegdheid worden ter beschikking van de officier van justitie gesteld, voor zover de rechtbank, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, daartoe verlof verleent. De afgifte aan buitenlandse autoriteiten van door de officier van justitie in beslag genomen stukken van overtuiging en de onder hem berustende gegevensdragers waarop gegevens zijn opgenomen die zijn vergaard met gebruikmaking van strafvorderlijke bevoegdheden ter inbeslagneming geschiedt eveneens voor zover de rechtbank, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, daartoe verlof verleent. 3.  Tenzij aannemelijk is dat de rechthebbenden op de in beslag genomen stukken van overtuiging niet in Nederland verblijf houden, wordt het krachtens het vorige lid vereiste verlof slechts verleend onder het voorbehoud, dat bij de afgifte aan de buitenlandse autoriteiten wordt bedongen, dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt."

3.4. De Rechtbank heeft verlof verleend om de inbeslaggenomen stukken van overtuiging te doen overdragen aan de bevoegde Belgische autoriteiten, onder het voorbehoud als bedoeld in art. 552p, derde lid, Sv dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt. Daarbij heeft de Rechtbank in aanmerking genomen dat, kort gezegd, aan een rechtshulpverzoek op grond van art. 552k, eerste lid, Sv zoveel mogelijk gevolg wordt gegeven en dat zich mede gelet op art. 552l Sv geen belemmering voordoet dat aan inwilliging van het onderhavige rechtshulpverzoek in de weg staat. De Rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het inbeslaggenomen geldbedrag kan worden aangemerkt als stuk van overtuiging als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv en – in lijn daarmee – dat het beslag kan dienen om de waarheid aan het licht te brengen in de procedure waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft, zodat een strafvorderlijk belang bestaat bij het laten voortduren van het beslag op genoemd geldbedrag. Die oordelen zijn niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de Rechtbank heeft vastgesteld dat het rechtshulpverzoek inhoudt dat, gelet op informatie uit afgeluisterde telefoongesprekken, op het adres [a-straat 1] te [woonplaats 1] onder meer geld wordt bewaard ten behoeve van [klager 1] en [klager 6] en dat het rechtshulpverzoek zich uitstrekt tot eventueel aanwezig zijnde grote sommen contant geld (van meer dan € 1000,-) waarbij die (eventuele) aanwezigheid van belang is voor het verdere strafrechtelijke onderzoek in België betreffende de teelt en de aan- en verkoop van cannabis.

3.5. De middelen falen.

4 Beslissing

De Hoge Raad: verklaart [klager 3] , [klager 1] , [klager 4] , [klager 5] en [klager 6] niet-ontvankelijk in het beroep in de zaak met nummer 17/01677 B; verwerpt de beroepen van [klager 2] in de zaken met de nummers 17/01677 B en 17/01714 B.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2019.