ECLI:NL:HR:2016:174 - Valsheid in taxatierapport: motiveringsplicht bij afwijking onderbouwd standpunt - 2 februari 2016
Arrest
Formele relaties
Rechtsgebieden
Essentie
Een rechter die een bewezenverklaring van valsheid in geschrifte baseert op een afwijkende taxatiewaarde, moet specifiek motiveren waarom een door de verdediging aangedragen alternatieve, onderbouwde waarderingsmethode onjuist is. Een groot verschil met andere taxaties is op zichzelf onvoldoende motivering (art. 359 lid 2 Sv).
Samenvatting feiten
Een taxateur wordt vervolgd voor het opzettelijk valselijk opmaken van een taxatierapport. Hij waardeerde op 13 april 2005 percelen grond op € 2.200.000, ten behoeve van de overdrachtsbelasting. Deze waarde wijkt significant af van andere taxaties van dezelfde percelen rond die periode. Zo werd de waarde in juli 2003 op € 7.620.000 vastgesteld en in december 2005 door de verdachte zelf op € 8.285.000. De kern van de zaak is of de lage waardering van april 2005 opzettelijk vals was.
Cassatieberoep door
Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte.
Rechtsvraag
Heeft het Gerechtshof de bijzondere motiveringsplicht van artikel 359, tweede lid tweede volzin, Sv geschonden door een veroordeling voor het valselijk opmaken van een taxatierapport onvoldoende te motiveren? Specifiek, had het Hof nader moeten ingaan op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat de afwijkende, lage taxatiewaarde werd gerechtvaardigd door het hanteren van een andere (de comparatieve) waarderingsmethode, in plaats van dit standpunt te verwerpen met enkel een verwijzing naar het grote verschil met andere taxatierapporten.
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat het standpunt van de verdediging kwalificeert als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Het Hof is hiervan afgeweken zonder de redenen daarvoor in het bijzonder op te geven, wat in strijd is met art. 359, lid 2, tweede volzin Sv. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug voor een nieuwe behandeling. Het Hof had moeten uitleggen waarom de door de verdediging aangevoerde waarderingsmethode en de daaruit volgende waarde onjuist waren.
Rechtsregel
Indien de verdediging een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inneemt (art. 359 lid 2 Sv) dat een bepaalde taxatiewaarde niet vals is omdat deze gebaseerd is op een specifieke, gerechtvaardigde waarderingsmethode (zoals de comparatieve methode), dan moet de rechter die van dit standpunt afwijkt, specifiek motiveren waarom die methode en de daaruit voortvloeiende waarde in de gegeven omstandigheden niet opgaan. Een enkele verwijzing naar een groot verschil met andere taxaties die op andere uitgangspunten zijn gebaseerd, is daarvoor onvoldoende.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht met betrekking tot de in het taxatierapport van 13 april 2005 opgenomen waarde, erop neerkomende dat en waarom dat rapport niet valselijk is opgemaakt, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken, maar heeft in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid, terwijl die redenen ook niet zonder meer blijken uit de bewijsvoering. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Hof, dat met de verdediging ervan uitgaat dat de rapporten van juli 2003 en december 2005 enerzijds en het rapport van 13 april 2005 anderzijds op verschillende uitgangspunten zijn gebaseerd, niet heeft duidelijk gemaakt waarom het gemotiveerde standpunt van de verdediging dat het hanteren van de zogenoemde comparatieve waardebepaling in het taxatierapport van 13 april 2005 in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is en dat de op grond daarvan berekende grondprijswaardering van € 25,- m² niet vals is, niet opgaat. De omstandigheid die het Hof naar de kern doorslaggevend acht, te weten dat een enorm verschil bestaat tussen de taxatiewaarde in het rapport van 13 april 2005 en die in het door de verdachte opgemaakte rapport van december 2005, biedt zodanige uitleg nog niet. Vorenbedoeld verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
(r.o. 2.3)Deze rechtsoverweging is cruciaal omdat zij de essentie van de motiveringsplicht bij een 'uitdrukkelijk onderbouwd standpunt' (art. 359 lid 2 Sv) illustreert. Voor studenten toont het aan dat een rechterlijke weerlegging van een verweer inhoudelijk moet zijn. De rechter moet ingaan op de kern van het argument van de verdediging (hier: de rechtvaardiging van een specifieke taxatiemethode) en kan niet volstaan met een feitelijke constatering (het waardeverschil is groot). Dit arrest benadrukt de noodzaak van een inhoudelijke dialoog in het vonnis en de sanctie op het ontbreken daarvan: nietigheid.
Arrest inhoud
2 februari 2016
Strafkamer
nr. S 14/02873
MD/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 20 mei 2014, nummer 21/002561-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het derde en het vijfde middel
2.1. Beide middelen klagen dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ertoe strekkende dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat de in het taxatierapport van 13 april 2005 opgenomen waarde niet vals is.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij op 13 april 2005, in de gemeente Bunnik, opzettelijk als in het register VastgoedCert geregistreerd taxateur een taxatierapport (gedateerd op 13 april 2005) inhoudend de onderhandse verkoopwaarde (vrij van huur en gebruik) van percelen weiland gelegen aan de [a-straat] te Baarn op de navolgende kadastrale percelen: gemeente Baarn, sectie [A] , nummers [001] en/of [002] en/of [003] , zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid een onderhandse verkoopwaarde (vrij van huur en gebruik) van 2.200.000 euro van voorgenoemde percelen weiland/grond opgenomen, terwijl de waarde in het economische verkeer meer dan 2.200.000 euro bedroeg, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken en dat hij, verdachte, op 14 april 2005, in de gemeente Hilversum, opzettelijk een kopie van voorgenoemd vals taxatierapport (D-130), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, heeft afgeleverd bij het notariskantoor [B] te Hilversum, terwijl hij, verdachte, wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, namelijk
- dat de waardebepaling in het voorgenoemde kopie taxatierapport te weten een onderhandse verkoopwaarde (vrij van huur en gebruik) van 2.200.000 euro opgenomen zou worden in de akte van levering van voorgenoemde percelen (D-002) door of namens een notaris van [B] te Hilversum en
- dat de in het taxatierapport vermelde waarde zou dienen als grondslag voor de aangifte overdrachtsbelasting."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: "1. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor (V01-001, pagina 87 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven: Ik ben een taxateur. Vanaf 2000 ben ik gaan werken bij [C] . Zo'n vijf jaar geleden ben ik vertrokken bij [C] en ben ik zelfstandig begonnen als makelaar/taxateur. Ik sta ingeschreven in het register VastgoedCert. U toont mij het taxatierapport "Percelen weiland aan de [a-straat] te Baarn" opgemaakt door [verdachte] van 13 april 2005, gecodeerd D-130. Ik herken mijn handtekening. De inhoud komt mij ook bekend voor. [betrokkene 1] staat met naam genoemd in dit taxatierapport, maar de feitelijke opdracht heb ik ontvangen van [betrokkene 2] van [C] . Hij heeft mij verteld dat de taxatie in opdracht was van [betrokkene 1] . Het doel van het opmaken van het taxatierapport is mij verteld door [betrokkene 2] want [betrokkene 1] wilde het op dat moment kopen. Dus deze taxatie was ten behoeve van een aankoop door [betrokkene 1] . Ik heb het taxatierapport van 13 april 2005 verstrekt aan het notariskantoor [B] te Hilversum. Ik denk dat ik op 14 april 2005 het taxatierapport daar heb afgegeven. Ik neem aan dat dit te maken heeft gehad met de juridische levering. Op het moment dat er een juridische levering plaats vindt, dan veronderstel ik dat de notaris een taxatierapport nodig heeft. Toen mij duidelijk werd dat het taxatierapport gebruikt werd voor de overdrachtsbelasting heb ik het rapport niet ingetrokken. Ik heb de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik op 13 april 2005 vastgesteld op € 2.200.000 k.k. Deze waarde is gelijk aan de waarde in het economisch verkeer. 2. Het in de wettelijke vorm opgemaakt (...) overzichtsproces-verbaal (OP V-01, pagina 8 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven: Op 26 februari 1999 zijn twee percelen weiland in de Noordschil te Baarn, met een totale oppervlakte van ongeveer 8,8143 hectare, verkocht aan [betrokkene 1] voor een koopsom van fl. 2.820.575. De overdracht van de percelen aan [betrokkene 1] heeft plaatsgevonden in twee fasen. Op 15 maart 1999 is het economische eigendom overgedragen aan [betrokkene 1] . Hiervan heeft op 21 april 2005 de juridische overdracht plaatsgevonden. Voor de bepaling van de verschuldigde overdrachtsbelasting bij de juridische levering heeft verdachte [verdachte] een taxatierapport d.d. 13 april 2005 opgemaakt. Door verdachte [verdachte] en [betrokkene 2] is in opdracht van [betrokkene 1] een taxatie van de percelen uitgevoerd waarbij volgens het taxatierapport van l juli 2003 een waarde in het economisch verkeer is toegekend van € 7.620.000. In het taxatierapport van 13 april 2005, opgemaakt door verdachte, is de waarde van de percelen grond vastgesteld op € 2.200.000. In het taxatierapport van 1 december 2005, opgemaakt door [betrokkene 3] van [D] , is de waarde van de percelen grond vastgesteld op € 8.260.000. In het taxatierapport van 2 december 2005, opgemaakt door verdachte, is de waarde van de percelen grond vastgesteld op € 8.285.000. 3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering (bijlage D-001, pagina 627 e.v. en bijlage D-130, pagina 1141 e.v.) te weten een taxatierapport van 13 april 2005, opgesteld door verdachte, voor zover inhoudende: Ondergetekende, [verdachte] , makelaar in en taxateur van onroerende zaken, ingeschreven in het register VastgoedCert, gevestigd te Bunnik, verklaart ten verzoeke van [betrokkene 1] , te hebben opgenomen en gewaardeerd enige percelen weiland, gelegen tussen de [a-straat] en de Rijksweg Al te Baarn, met een gezamenlijke oppervlakte van 88.143 m². Het getaxeerde is gelegen op de volgende kadastrale percelen: Gemeente Baarn, sectie [A] , nummers [001] en [003] . Waardebepaling: 88.143 m² à € 25 per m² = € 2.203.575. De onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik: € 2.200.00. Opgemaakt te Bunnik op 13 april 2005. 4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering (bijlage D-002, pagina 632 e.v.) te weten een akte van levering van [betrokkene 4] , notaris van [B] te Hilversum d.d. 21 april 2005, voor zover inhoudende: Aan [betrokkene 1] wordt geleverd enige percelen weiland, gelegen tussen [a-straat] en de Rijksweg Al te Baarn, kadastraal bekend gemeente Baarn, sectie [A] , nummers [003] en [002] . Blijkens een door [verdachte] , makelaar in en taxateur van onroerende zaken, gevestigd te Bunnik, op 13 april 2005 opgesteld taxatierapport bedraagt de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik op € 2.200.000. 5. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering (bijlage D-003, pagina 636 e.v.) te weten een taxatierapport van 16 januari 2009, opgesteld door [betrokkene 5] , als taxateur onroerende zaken werkzaam bij de belastingdienst (bijgevoegd). 6. De verklaring van de deskundige A.C. Hordijk, emeritus hoogleraar taxatieleer, afgelegd ter terechtzitting van het hof op 6 mei 2014, zakelijk weergegeven: De grond is in 1999 gekocht. Ik begrijp nu van de verdachte dat het taxatierapport in 2003 een scenarioanalyse is. In april 2005 was het streekplan inmiddels goedgekeurd. Dan kan je een opgaande lijn verwachten. Waarom zijn de onzekerheden niet in de risicoanalyses opgenomen? Die hadden in ieder geval moeten worden genoemd. Een taxatierapport kan worden gebruikt voor rechtshandelingen. Daarvan moet een taxateur zich bewust zijn. Er zijn vier taxatierapporten. In alle rapporten wordt hetzelfde waarde begrip gehanteerd. Ik verwacht een bepaalde lijn en die zie ik niet. Ik heb in de rapporten niet gezien dat er bijzondere uitgangspunten of aannames zijn gehanteerd. Dat is in die rapporten niet vermeld. Ik heb me gehouden aan de taxatierapporten als zodanig. Aan de inhoud daarvan."
Het onder 5 bedoelde geschrift (taxatierapport van 16 januari 2009, opgesteld door [betrokkene 5] ), welke als bijlage achter de aanvulling met bewijsmiddelen als bedoeld in art. 365a Sv is gevoegd, houdt voor zover te dezen van belang in: "Reden voor taxatie: Overdrachtsbelasting (...) Gegevens betreffende de onroerende zaak Omschrijving object per 21 april 2005 Het object betreft een strook grond parallel gelegen aan de rijksweg A1 tussen een bestaand bedrijventerrein (De Noordschil) en de Beltvijver (met vuilstort) in, aan de noordrand van de gemeente Baarn. De onbebouwde percelen hebben een agrarische bestemming volgens het vigerende bestemmingsplan en zijn in gebruik als weiland. In het Streekplan 2005-2015, vastgesteld door Provinciale Staten op 13 december 2004, wordt toegestaan dat er 5 hectare bedrijventerrein en 200 woningen gerealiseerd mogen worden. Voor deze bebouwing wordt ingeschat dat circa 11 ha plangebied noodzakelijk is. Hiervan is 80% in eigendom bij belanghebbende. (...) Gehanteerd waardebegrip Waarde in het economisch verkeer De prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding, door de meest biedende gegadigde zou zijn besteed. Waardebepaling Bij de waardering is, tenzij anders aangegeven, rekening gehouden met alle bekende factoren die op de waarde van invloed kunnen zijn. (...) De waarde in het economische verkeer is per 21 april 2005 geschat op € 6.800.000,= (...) Toelichting Per 21 april 2005 zijn de onderhavige percelen getaxeerd op 6.800.000. Deze waarde is afgeleid van een residuele benadering van hetgeen volgens het Streekplan 2005-2015 gebouwd mag gaan worden. Het opnemen van deze bouwmogelijkheid in het Streekplan door de Provincie is geïnitieerd door belanghebbende en de gemeente tezamen. Het grootste gedeelte van de bebouwingsmogelijkheden zal op percelen in eigendom van belanghebbende plaatsvinden. De bedoeling is dat in samenwerking met de gemeente dit plan gerealiseerd gaat worden. Op basis van het (ingeschatte) benodigde netto plangebied (11 ha) is een grondwaarde bepaald. Van het plangebied bestaat 80% uit eigendommen van belanghebbende. Van de residuele grondwaarde van 8.480.000, is 80% toegekend aan de percelen van belanghebbende, hetgeen neerkomt op een getaxeerde waarde van € 6.800.000 (...)"
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen: "Het hof is van oordeel dat de door en namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in het bijzonder als volgt. De belastingdienst heeft in het kader van de landelijke actie "Nokvorst" uit de kadastergegevens aangaande Aan- en verkopen vastgoed een opvallende transactie door [betrokkene 1] geselecteerd voor onderzoek vanwege een hoog prijsverschil. Het betreft de juridische verkrijging door [betrokkene 1] in privé op 21 april 2005 van percelen grond aan de [a-straat] in de 'Noordschil' te Baarn waarbij die grond werd gewaardeerd op € 2.200.000 en de verkoop ervan op 29 december 2005 aan een besloten vennootschap van [betrokkene 1] voor een bedrag van € 8.260.000. Op verzoek of in opdracht van [betrokkene 1] is ten aanzien van de bovengenoemde percelen een aantal taxatierapporten opgemaakt en wel op 1 juli 2003, 13 april 2005, 1 december 2005 en 2 december 2005. In het taxatierapport d.d. 1 juli 2003, opgemaakt door onder andere verdachte, is de waarde van de percelen grond vastgesteld op € 7.620.000. In het - in de tenlastelegging genoemde - taxatierapport d.d. 13 april 2005, opgemaakt door verdachte, is de waarde van de percelen grond vastgesteld op € 2.200.000. In het taxatierapport d.d. 1 december 2005, opgemaakt door [betrokkene 3] van [D] (bij welke onderneming deze opdracht via verdachte was binnengekomen), is de waarde van de percelen grond vastgesteld op € 8.260.000. In het taxatierapport d.d. 2 december 2005, opgemaakt door verdachte, is de waarde van de percelen grond vastgesteld op € 8.285.000. De rechtbank en de advocaat-generaal zijn van oordeel dat verdachte het taxatierapport vals heeft opgemaakt, omdat de waarde van € 2.200.000 te laag is, gelet op de waarden in de andere rapporten en gelet op het feit dat een waardestijging vanaf 2003 in de lijn der verwachting zou liggen, gezien de stand van zaken in het besluitvormingsproces inzake de realisering van bouwmogelijkheden op de grond in de Noordschil op dat moment. De verdediging heeft - kort gezegd - betoogd dat de verschillen tussen de rapporten verklaarbaar zijn omdat andere uitgangspunten zijn gehanteerd. De rapporten van juli 2003 en december 2005 betreffen taxaties onder bijzondere aannames, uitgaande van een toekomstig (bebouwings)scenario. De taxatie van 13 april 2005 is de enige taxatie waarin reëel naar de waarde van het perceel op die datum is gekeken, aldus de verdediging. Met de verdediging gaat het hof er van uit dat de taxaties van juli 2003 en december 2005 taxaties onder bijzondere aannames betreffen, waarbij bepaalde risico's zijn geëlimineerd. Dat betekent in casu dat in die rapporten ervan uit is gegaan dat op het perceel zeker bebouwing gaat plaatsvinden en wel binnen een bepaalde termijn. Het hof gaat er - eveneens met de verdediging - van uit dat het taxatierapport van 13 april 2005 een waardering naar de waarde in het economisch verkeer is [voetnoot: ook wel: de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik] zonder eliminatie van bedoelde risico's. Het hof is echter anders dan de verdediging van oordeel dat, ook als er van wordt uitgegaan dat de rapporten van juli 2003 en december 2005 enerzijds en het rapport van 13 april 2005 anderzijds zijn gebaseerd op verschillende uitgangspunten, de waarde genoemd in het rapport van 13 april 2005 onverklaarbaar laag is. Het enorme verschil tussen de door verdachte gedane taxaties van € 2.200.000 op 13 april 2005 en € 8.285.000 op 2 december 2005 kan niet uitsluitend worden verklaard door de eliminatie van de risico’s in het rapport van 2 december 2005. De percelen moeten naar het oordeel van het hof in april 2005 aanzienlijk meer waard zijn geweest dan € 2.200.000. Dat wordt bevestigd door het taxatierapport van de belastingdienst van 16 januari 2009. In dat rapport is de waarde in het economisch verkeer van de percelen per 21 april 2005 geschat op € 6.800.000. Dat is naar het oordeel van het hof een meer realistische waardering van de percelen grond. Het vorenstaande kan, in samenhang bezien met de overige gedingstukken en de door verdachte gegeven verklaringen, tot geen andere conclusie leiden dan dat waarde van € 2.200.000, opgenomen in het rapport van 13 april 2005, in strijd met de waarheid is, dat verdachte zich daarvan bewust is geweest en dat het rapport in zoverre opzettelijk valselijk is opgemaakt."
2.2.4. Het in de middelen bedoelde standpunt is in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 22 als volgt samengevat: "Uit vooral het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2013 en de bij die gelegenheid overgelegde pleitaantekeningen blijkt dat door en namens verzoeker uitvoerig is betoogd dat de rapporten van juli 2003 en van december 2005 ten onrechte door de FIOD en in navolging daarvan door de rechtbank op één lijn zijn gesteld met het rapport van 13 april 2005 waarbij de afwijking in het laatstgenoemde rapport de valsheid daarvan zou tonen. De verdediging heeft blijkens de pleitaantekeningen in dit verband het volgende naar voren gebracht (...). De vijf rapporten kunnen niet op één lijn worden gesteld vanwege het feit dat de uitgangspunten en bijzondere aannames die aan het taxatierapport van 13 april 2005 ten grondslag liggen wezenlijk verschillen van de andere vier taxatierapporten. De rapporten van juli 2003 en van december 2005 hanteren, evenals het taxatierapport van [betrokkene 5] d.d. 16 januari 2009, met welke rapporten het taxatierapport van 13 april 2005 is vergeleken, alle de residuele wijze van waardebepaling en dus een andere scenarioberekening dan verzoeker in zijn taxatierapport van 13 april 2005. In die andere rapporten is ervan uitgegaan dat de grond direct voor bebouwing gereed was, terwijl verzoeker in het rapport van 13 april 2005, gezien de onzekerheden omtrent de bebouwing op het stuk grond en hoe die bebouwing er uiteindelijk uit zou gaan zien, ten aanzien van de aard en de omvang van de toekomstige ontwikkeling gekozen heeft voor de comparatieve methode als meest adequate, waarbij een vergelijking is gemaakt met overeenkomstige transacties in de markt. Dat verzoeker de comparatieve methode hanteerde en tot een grondprijswaardering van € 25,- per m² kwam, was gerechtvaardigd, zeker wanneer daarbij betrokken wordt het oordeel van diverse deskundigen die het hanteren van deze methode ondersteunen in het licht van de omstandigheden waaronder verzoeker op dat moment heeft getaxeerd. Hoewel verzoeker erkent dat hij dingen duidelijker had kunnen opschrijven, ontkent hij enige onjuistheid in het rapport van 13 april 2005 te hebben opgenomen."
2.3. Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht met betrekking tot de in het taxatierapport van 13 april 2005 opgenomen waarde, erop neerkomende dat en waarom dat rapport niet valselijk is opgemaakt, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken, maar heeft in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid, terwijl die redenen ook niet zonder meer blijken uit de bewijsvoering. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Hof, dat met de verdediging ervan uitgaat dat de rapporten van juli 2003 en december 2005 enerzijds en het rapport van 13 april 2005 anderzijds op verschillende uitgangspunten zijn gebaseerd, niet heeft duidelijk gemaakt waarom het gemotiveerde standpunt van de verdediging dat het hanteren van de zogenoemde comparatieve waardebepaling in het taxatierapport van 13 april 2005 in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is en dat de op grond daarvan berekende grondprijswaardering van € 25,- m² niet vals is, niet opgaat. De omstandigheid die het Hof naar de kern doorslaggevend acht, te weten dat een enorm verschil bestaat tussen de taxatiewaarde in het rapport van 13 april 2005 en die in het door de verdachte opgemaakte rapport van december 2005, biedt zodanige uitleg nog niet. Vorenbedoeld verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
3 Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4 Beslissing
De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2016.