Arrest inhoud

19 april 2011

Strafkamer

nr. 08/00944 B

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Middelburg van 21 december 2007, nummer RK 07/323, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

[Klager], geboren op [geboortedatum] 1959, domicilie kiezende te Amsterdam.

1. Geding in cassatie

1.1. Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft bij conclusie en aanvullende conclusie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn cassatieberoep.

1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich, voor zover hier van belang:

(i) een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv van 3 oktober 2007, ondertekend en ingediend door mr. J.P. Plasman, die daartoe door de klager bepaaldelijk is gemachtigd, inhoudende dat de klager voor deze gelegenheid woonplaats kiest aan de Roelof Hartstraat 31, 1071 VG te Amsterdam, ten kantore van zijn raadsman mr. J.P. Plasman voornoemd;

(ii) een beschikking op dit klaagschrift van de Rechtbank te Middelburg van 21 december 2007, inhoudende dat de klager in zijn beklag niet-ontvankelijk wordt verklaard;

(iii) een akte van uitreiking, gehecht aan een door de griffier gewaarmerkt afschrift van de hiervoor onder (ii) genoemde beschikking, inhoudende dat deze beschikking op 28 december 2007 aan de verdachte is betekend door uitreiking daarvan op het adres Roelof Hartstraat 31, 1071 VG te Amsterdam aan Yasemin (receptioniste), die zich op dat adres bevond en die zich bereid verklaarde de brief in ontvangst te nemen en onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen;

(iv) een "akte rechtsmiddel", inhoudende dat mr. C.N. Reijns, advocaat te Middelburg, namens de klager op 15 januari 2008 cassatie heeft ingesteld tegen voornoemde beschikking.

2.2. Art. 552d Sv luidt als volgt:

"1. Een beschikking ingevolge artikel 552a, 552ab of 552b wordt onverwijld aan de klager betekend.

2. Beroep in cassatie kan door het openbaar ministerie worden ingesteld binnen veertien dagen na de dagtekening der beschikking, en door de klager binnen veertien dagen na de betekening."

2.3. Op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 9 tot en met 14 gegeven gronden moet worden aangenomen dat de klager ten tijde van de uitreiking van de beschikking op het kantooradres van de raadsman geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande had. Dat brengt mee dat die beschikking overeenkomstig art. 588, eerste lid sub b onder 3, Sv aan de griffier van de Rechtbank had dienen te worden uitgereikt. De uitreiking aan het kantooradres van de raadsman kan niet als een rechtsgeldige betekening worden aangemerkt. Anders dan het geval was in de zaak die heeft geleid tot de beschikking van de Hoge Raad van 22 november 1994, NJ 1995/188, gaat het in de onderhavige zaak niet om een rechtspersoon, waarvoor ten aanzien van kennisgeving en betekening van gerechtelijke mededelingen in art. 529 Sv een van art. 588 Sv afwijkende regeling is getroffen.

2.4. Het cassatieberoep is ingesteld nadat de bestreden beschikking is gegeven. Nu van een (rechtsgeldige) betekening van die beschikking als bedoeld in art. 552d Sv geen sprake is geweest, was de beroepstermijn ten tijde van het instellen van het cassatieberoep niet verstreken. De klager kan daarom in het cassatieberoep worden ontvangen.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel richt zich tegen de niet-ontvankelijk-verklaring van de klager door de Rechtbank in zijn beklag.

3.2. Bij klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingekomen ter griffie van de Rechtbank te Middelburg op 4 oktober 2007, heeft de klager om teruggave verzocht van een op 13 december 2006 onder derden ([betrokkene 1] en [betrokkene 2], alias [A]) inbeslaggenomen geldbedrag van € 148.700,-, daartoe stellende dat dat geld hem toebehoort. De Rechtbank heeft hem bij de bestreden beschikking in dat beklag niet-ontvankelijk verklaard omdat dat geldbedrag bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Middelburg van 2 oktober 2007 in de strafzaak tegen [betrokkene 2] - alias [A] - reeds is verbeurdverklaard.

Uit door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen blijkt dat [betrokkene 2] in zijn hoger beroep tegen genoemd vonnis bij arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 april 2009 niet-ontvankelijk is verklaard en dat, nu tegen dat arrest geen rechtsmiddel is ingesteld, het vonnis van de politierechter inmiddels onherroepelijk is geworden.

3.3. Het volgende moet worden vooropgesteld. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat, indien het gerecht dat bevoegd is tot afdoening van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv constateert dat sedert de indiening daarvan de desbetreffende voorwerpen bij inmiddels uitvoerbare beslissing zijn verbeurdverklaard of onttrokken aan het verkeer, dit klaagschrift moet worden opgevat als een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv. Indien evenbedoeld gerecht, gelet op het tweede lid van dat artikel, niet bevoegd is tot behandeling van het aldus opgevatte klaagschrift dient het te bepalen dat de griffier de stukken zal zenden naar het tot die behandeling wel bevoegde gerecht (vgl. HR 23 november 1993, NJ 1994/263).

3.4. In dit geval is het vonnis met daarin de verbeurdverklaring van het geldbedrag eerst in de cassatiefase van de beklagzaak onherroepelijk geworden. Ook voor die situatie heeft te gelden dat het klaagschrift moet worden opgevat als een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv. De Hoge Raad zal met vernietiging van de bestreden beschikking de zaak voor verdere afdoening en behandeling verwijzen naar het ingevolge het tweede lid van art. 552b Sv bevoegde gerecht.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden beschikking;

bepaalt dat de stukken ter verdere behandeling en afdoening zullen worden gezonden naar het Gerechtshof te

's-Gravenhage.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2011.