ECLI:NL:HR:1986:AC9315
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 23 november 1984 op een beklag als bedoeld in art. 552a Sv, gedaan door:
[requirant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1939, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
MIDDEL:
‘’De Rechtbank heeft het recht geschonden, met name Art. 552a en Art. 552b Sv. alsmede Artt. 116, 117a en Art. 119 Sv. en het op die artikelen gebaseerde Besluit Inbeslaggenomen Voorwerpen doordat de Rechtbank het verzoek tot vergoeding van rente over de inbeslaggenomen gelden aanstonds zonder nadere behandeling niet-ontvankelijk heeft verklaard, oordelende dat dit geen steun vindt in het Wetboek van Strafvordering noch in de Uitleveringswet. Zij had het beklag gegrond dienen te verklaren en de teruggave gelasten van de naar redelijkheid berekende rente van ƒ 15.991,69 vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 november 1984 tot aan die der uitbetaling.’’
4.1. Het inleidend klaagschrift strekt ertoe dat aan [requirant] alsnog wordt uitgekeerd rente ad 6% 's jaars, berekend over een bedrag van 290.000,- Zweedse kronen, van de datum af waarop dit bedrag in verband met een strafzaak tegen [requirant] in beslag is genomen tot de datum waarop dit bedrag is teruggegeven. Bij aanvullend klaagschrift heeft [requirant] ter nadere motivering kort samengevat het volgende gesteld:
Voormeld bedrag is op 19 maart 1982 door de politie gedeponeerd ter griffie van de Rechtbank. Na omwisseling is de tegenwaarde van het bedrag in Nederlandse valuta door de griffie gedeponeerd ‘’bij een bankinstelling, vermoedelijk de Postgiro’’, alwaar het van 19 maart 1982 tot begin april 1984 is blijven staan. De normale door de bewaarder te betrachten zorg bracht mee dat hij het bedrag plaatste op een direct opvraagbare depositorekening met een redelijke rentevergoeding, door [requirant] gesteld op 6%. De geaccumuleerde rente is te berekenen op ƒ 15.991,69, waarbij komt de wettelijke rente sedert 1 november 1984.
4.2. Nadat [requirant] door de Officier van Justitie was opgeroepen om op 23 november 1984 in raadkamer van de Rechtbank te verschijnen om te worden gehoord naar aanleiding van ‘’een verzoek tot teruggave van een geldsbedrag’’ heeft de Rechtbank op diezelfde dag de onder 1 vermelde beschikking gegeven, daartoe overwegende ‘’dat het onderhavige verzoek aanstonds zonder nadere behandeling niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu het geen steun vindt in het Wetboek van Strafvordering noch in de Uitleveringswet’’.
4.3. Ingevolge het eerste lid van art. 25 Sv. moet van het onderzoek der raadkamer door de griffier een proces-verbaal worden opgemaakt, behelzende de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen en voorts hetgeen verder bij dat onderzoek is voorgevallen, terwijl dit artikel tevens voorschriften bevat ten aanzien van de wijze waarop het proces-verbaal behoort te worden ingericht, vastgesteld, ondertekend en bij de processtukken wordt gevoegd. Aangezien een proces-verbaal van het onderzoek der raadkamer, dat heeft geleid tot de bestreden beschikking, niet bij de processtukken is aangetroffen, moet het ervoor worden gehouden dat het opmaken daarvan is verzuimd. Dit verzuim heeft betrekking op een wezenlijke vorm van de procedure in raadkamer, zodat het nietigheid van het onderzoek moet meebrengen, ook al is deze niet met zoveel woorden in de wet bedreigd.
5.2. Uit het bepaalde in art. 552a Sv. in verbinding met art. 10, derde lid, van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen volgt dat in het recht van belanghebbenden om zich te beklagen over het uitblijven van een last tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen is begrepen het recht van beklag omtrent het uitblijven van een last tot afgifte van de natuurlijke vruchten van inbeslaggenomen voorwerpen, tijdens het beslag ontstaan. Er is geen reden anders te oordelen ten aanzien van tijdens het beslag verkregen burgerlijke vruchten.
5.3. Uit het vorenstaande volgt dat indien op een onder [requirant] inbeslaggenomen geldsbedrag gedurende het beslag in feite rente is gekweekt, een last tot teruggave tevens die rente moet betreffen. Derhalve heeft de Rechtbank ten onrechte beschikt als onder 1 vermeld en is het middel, voor zover het daarover klaagt, gegrond. Na verwijzing zal alsnog moeten worden onderzocht of tijdens het beslag rente is gekweekt.
5.4. De regeling van de artt. 552a e.v. Sv. voorziet niet in de mogelijkheid van toekenning van schadevergoeding als gevolg van inbeslagneming, daaronder begrepen de wijze van bewaring.
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam ten einde opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de president Moons als voorzitter en de raadsheren Bronkhorst, De Groot, De Waard en Jeukens, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, in raadkamer van 22 april 1986.