Artikel 116 (Beslissingen inbeslaggenomen voorwerpen teruggave bewaring)
1. De hulpofficier van justitie of de officier van justitie die op grond van artikel 94, derde lid, in kennis is gesteld van de kennisgeving van inbeslagneming, beslist over het voortduren van het beslag in het belang van de strafvordering. Indien dit belang niet of niet meer aanwezig is, beëindigt hij het beslag en doet hij het voorwerp onverwijld teruggeven aan degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen. De hulpofficier van justitie pleegt desgeraden overleg met de officier van justitie voordat hij de beslissing neemt.
2. Indien degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen ten overstaan van de rechter-commissaris, de officier van justitie of een opsporingsambtenaar schriftelijk verklaart afstand te doen van het voorwerp, kan de hulpofficier van justitie of het openbaar ministerie:
a. het voorwerp doen teruggeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt; b. gelasten dat het voorwerp ten behoeve van de rechthebbende in bewaring zal blijven, indien teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, nog niet mogelijk is; c. in geval degene bij wie het voorwerp is in beslag genomen verklaart dat het hem toebehoort, gelasten dat daarmee wordt gehandeld als ware het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer.
3. Wordt een verklaring als bedoeld in het tweede lid niet afgelegd, dan kan het openbaar ministerie de beslissing onder a of b alsnog nemen, indien degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen, zich niet binnen veertien dagen nadat het openbaar ministerie hem schriftelijk kennis heeft gegeven van het voornemen tot zodanige beslissing, daarover heeft beklaagd of het door hem ingestelde beklag ongegrond is verklaard. Op het beklag is titel IX van het Vierde Boek van overeenkomstige toepassing.
4. Indien een verklaring als bedoeld in het tweede lid niet wordt afgelegd en het openbaar ministerie voornemens is het voorwerp terug te geven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, is het bevoegd het voorwerp reeds aanstonds, in afwachting van de mogelijkheid tot teruggave, aan deze in bewaring te geven, indien degene bij wie het voorwerp is inbeslaggenomen, dit kennelijk door middel van een strafbaar feit aan die rechthebbende heeft onttrokken of onttrokken hield. Degene aan wie het voorwerp is afgegeven, is in dat geval bevoegd het voorwerp te gebruiken.
5. Indien het openbaar ministerie overeenkomstig het tweede of vierde lid of de rechtbank overeenkomstig artikel 353, tweede lid, de bewaring van het voorwerp heeft gelast, doet het openbaar ministerie dit voorwerp na het bekend worden van de rechthebbende aan deze teruggeven.
6. De in dit artikel bedoelde beslissingen laten ieders rechten ten aanzien van het voorwerp onverlet.
Uitleg in duidelijke taal
1. De hulpofficier van justitie of de officier van justitie die op grond van artikel 94, derde lid, in kennis is gesteld van de kennisgeving van inbeslagneming, beslist over het voortduren van het beslag in het belang van de strafvordering. Indien dit belang niet of niet meer aanwezig is, beëindigt hij het beslag en doet hij het voorwerp onverwijld teruggeven aan degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen. De hulpofficier van justitie pleegt desgeraden overleg met de officier van justitie voordat hij de beslissing neemt.
Dit lid stelt dat de hulpofficier van justitie of de officier van justitie, nadat zij geïnformeerd zijn over een inbeslagneming (conform artikel 94, derde lid), een beslissing nemen of het beslag moet blijven bestaan voor het strafrechtelijk onderzoek (in het belang van de strafvordering). Als dit belang er niet (meer) is, moeten zij het beslag stoppen en het in beslag genomen voorwerp direct (onverwijld) teruggeven aan de persoon bij wie het in beslag is genomen. De hulpofficier van justitie overlegt, indien nodig (desgeraden), met de officier van justitie alvorens deze beslissing te nemen.
2. Indien degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen ten overstaan van de rechter-commissaris, de officier van justitie of een opsporingsambtenaar schriftelijk verklaart afstand te doen van het voorwerp, kan de hulpofficier van justitie of het openbaar ministerie:
Dit lid beschrijft de situatie waarin de persoon bij wie een voorwerp in beslag is genomen, schriftelijk verklaart afstand te doen van dat voorwerp. Deze verklaring moet worden afgelegd in het bijzijn van (ten overstaan van) de rechter-commissaris, de officier van justitie, of een opsporingsambtenaar. In dat geval heeft de hulpofficier van justitie of het openbaar ministerie de volgende mogelijkheden:
a. het voorwerp doen teruggeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt;
Dit betekent dat zij het voorwerp kunnen laten teruggeven aan de persoon die redelijkerwijs beschouwd kan worden als de eigenaar of de persoon die er recht op heeft (rechthebbende).
b. gelasten dat het voorwerp ten behoeve van de rechthebbende in bewaring zal blijven, indien teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, nog niet mogelijk is;
Dit betekent dat zij kunnen bevelen (gelasten) dat het voorwerp bewaard blijft voor de rechthebbende, als het nog niet mogelijk is om het direct aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon terug te geven.
c. in geval degene bij wie het voorwerp is in beslag genomen verklaart dat het hem toebehoort, gelasten dat daarmee wordt gehandeld als ware het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer.
Dit betekent dat, indien de persoon bij wie het voorwerp in beslag is genomen, verklaart dat het voorwerp zijn eigendom is (hem toebehoort) en hij er afstand van doet, zij kunnen bevelen (gelasten) dat met het voorwerp wordt gehandeld alsof het officieel is afgenomen (verbeurd verklaard) of uit de handel is genomen (onttrokken aan het verkeer).
3. Wordt een verklaring als bedoeld in het tweede lid niet afgelegd, dan kan het openbaar ministerie de beslissing onder a of b alsnog nemen, indien degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen, zich niet binnen veertien dagen nadat het openbaar ministerie hem schriftelijk kennis heeft gegeven van het voornemen tot zodanige beslissing, daarover heeft beklaagd of het door hem ingestelde beklag ongegrond is verklaard. Op het beklag is titel IX van het Vierde Boek van overeenkomstige toepassing.
Dit lid handelt over de situatie waarin geen verklaring van afstand (zoals genoemd in het tweede lid) is afgelegd. Het openbaar ministerie kan dan toch de beslissingen nemen zoals omschreven in het tweede lid onder a (teruggave aan rechthebbende) of b (in bewaring nemen voor rechthebbende). Dit kan alleen als de persoon bij wie het voorwerp in beslag is genomen, niet binnen veertien dagen nadat het openbaar ministerie hem schriftelijk heeft geïnformeerd over dit voornemen, een klacht (beklag) heeft ingediend, of als een ingediende klacht ongegrond is verklaard. De procedure voor dit beklag volgt de regels van titel IX van het Vierde Boek (van het Wetboek van Strafvordering).
4. Indien een verklaring als bedoeld in het tweede lid niet wordt afgelegd en het openbaar ministerie voornemens is het voorwerp terug te geven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, is het bevoegd het voorwerp reeds aanstonds, in afwachting van de mogelijkheid tot teruggave, aan deze in bewaring te geven, indien degene bij wie het voorwerp is inbeslaggenomen, dit kennelijk door middel van een strafbaar feit aan die rechthebbende heeft onttrokken of onttrokken hield. Degene aan wie het voorwerp is afgegeven, is in dat geval bevoegd het voorwerp te gebruiken.
Dit lid bepaalt dat als er geen verklaring van afstand (zoals in het tweede lid) is, en het openbaar ministerie van plan is het voorwerp terug te geven aan de persoon die redelijkerwijs als de rechthebbende wordt gezien, het openbaar ministerie de bevoegdheid heeft om het voorwerp direct (aanstonds) aan deze rechthebbende in bewaring te geven. Dit gebeurt in afwachting van de definitieve teruggave en is mogelijk indien het duidelijk is (kennelijk) dat de persoon bij wie het voorwerp in beslag is genomen, dit voorwerp door een strafbaar feit van de rechthebbende heeft afgenomen (onttrokken) of afgehouden (onttrokken hield). De persoon aan wie het voorwerp zo in bewaring is gegeven, mag het voorwerp dan gebruiken.
5. Indien het openbaar ministerie overeenkomstig het tweede of vierde lid of de rechtbank overeenkomstig artikel 353, tweede lid, de bewaring van het voorwerp heeft gelast, doet het openbaar ministerie dit voorwerp na het bekend worden van de rechthebbende aan deze teruggeven.
Dit lid stelt dat als het openbaar ministerie (volgens de regels van het tweede of vierde lid van dit artikel) of de rechtbank (volgens artikel 353, tweede lid) heeft bevolen (gelast) dat een voorwerp in bewaring wordt genomen, het openbaar ministerie dit voorwerp moet teruggeven aan de rechthebbende zodra bekend wordt wie de rechthebbende is.
6. De in dit artikel bedoelde beslissingen laten ieders rechten ten aanzien van het voorwerp onverlet.
Dit lid betekent dat de beslissingen die op basis van dit artikel worden genomen, geen invloed hebben op de (eigendoms)rechten die wie dan ook heeft met betrekking tot het voorwerp. Deze rechten blijven onaangetast (onverlet).
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2010:BL2823
ECLI:NL:HR:2023:128 - Hoge Raad's nieuwe kaders voor beslag: proportionaliteit, subsidiariteit en hernieuwd beklag
De Hoge Raad verduidelijkt het beoordelingskader voor beklagprocedures over inbeslagneming. De rechter moet explicieter toetsen aan proportionaliteit en subsidiariteit als dit wordt aangevoerd. Tijdsverloop is een cruciale factor, die een hernieuwd beklag kan rechtvaardigen om deze toets opnieuw uit te voeren.
ECLI:NL:HR:1978:AC6373
ECLI:NL:HR:2003:AF3826
ECLI:NL:HR:2009:BH1478
ECLI:NL:HR:2023:81 - Hernieuwd beklag en 'nieuwe feiten': Hoge Raad verduidelijkt ontvankelijkheidscriteria
De Hoge Raad oordeelt dat voor de ontvankelijkheid van een hernieuwd beklag niet vereist is dat de aangevoerde feiten pas na de eerdere beslissing zijn ontstaan of bekend zijn geworden. Het is voldoende dat er andere feiten of omstandigheden worden aangevoerd die nopen tot een nieuwe beoordeling.
ECLI:NL:HR:2009:BG2191
ECLI:NL:HR:2002:ZD2927
ECLI:NL:HR:2023:1268 - Hoge Raad creëert procedure voor afgifte lijst geheimhouders aan OM
De Hoge Raad stelt een procedure vast voor de situatie waarin de officier van justitie kennisneming vordert van een door een beslagene verstrekte lijst met geheimhouders. De beslagene kan hiertegen opkomen via een klaagschrift, waarna de rechter-commissaris een art. 98 Sv-procedure moet volgen.