Artikel 119 (Last teruggave inbeslaggenomen voorwerp bewaarder)
1. Een last tot teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp dat in bewaring is gegeven, is gericht tot de bewaarder.
2. Indien de bewaarder niet aan de last tot teruggave kan voldoen, omdat de bewaring van het voorwerp overeenkomstig de machtiging, bedoeld in artikel 117, tweede lid, dan wel op de wijze voorzien in artikel 118, derde lid, is beëindigd, gaat de bewaarder over tot uitbetaling van de prijs, die het voorwerp bij verkoop door hem heeft opgebracht of redelijkerwijze zou hebben opgebracht.
3. Indien de bewaarder, buiten de gevallen in het tweede lid bedoeld, niet in staat is aan de last tot teruggave te voldoen, houdt de bewaarder het voorwerp ter beschikking van de rechthebbende totdat hem in gevolge artikel 118, derde lid, de bevoegdheid toekomt de bewaring te beëindigen. In het geval als bedoeld in artikel 353, tweede lid, onder b of c houdt de bewaarder, indien hem evenbedoelde bevoegdheid zou toekomen, het voorwerp niettemin ter beschikking van de rechthebbende gedurende tenminste drie maanden nadat de einduitspraak onherroepelijk is geworden.
4. De bewaarder geeft het voorwerp niet terug zolang er een beslag op rust, door een derde gelegd ingevolge Boek II, titels 2, 3 en 4, en Boek III, titel 4, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, tenzij degene door wie de last tot teruggave is gegeven uitdrukkelijk anders bepaalt.
Uitleg in duidelijke taal
1. Een last tot teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp dat in bewaring is gegeven, is gericht tot de bewaarder.
Dit betekent letterlijk dat een bevel (last) om een voorwerp terug te geven dat in beslag is genomen en vervolgens aan iemand in bewaring is gegeven, moet worden gericht aan de persoon of instantie die het voorwerp bewaart (de bewaarder).
2. Indien de bewaarder niet aan de last tot teruggave kan voldoen, omdat de bewaring van het voorwerp overeenkomstig de machtiging, bedoeld in artikel 117, tweede lid, dan wel op de wijze voorzien in artikel 118, derde lid, is beëindigd, gaat de bewaarder over tot uitbetaling van de prijs, die het voorwerp bij verkoop door hem heeft opgebracht of redelijkerwijze zou hebben opgebracht.
Dit betekent letterlijk: Als de bewaarder het bevel tot teruggave niet kan uitvoeren omdat de bewaring van het voorwerp is gestopt (beëindigd) volgens de toestemming (machtiging) genoemd in artikel 117, tweede lid, of op de manier die beschreven is in artikel 118, derde lid, dan moet de bewaarder de geldwaarde uitbetalen. Deze waarde is de prijs die het voorwerp heeft opgeleverd toen de bewaarder het verkocht, of de prijs die het redelijkerwijs zou hebben opgeleverd bij verkoop.
3. Indien de bewaarder, buiten de gevallen in het tweede lid bedoeld, niet in staat is aan de last tot teruggave te voldoen, houdt de bewaarder het voorwerp ter beschikking van de rechthebbende totdat hem in gevolge artikel 118, derde lid, de bevoegdheid toekomt de bewaring te beëindigen. In het geval als bedoeld in artikel 353, tweede lid, onder b of c houdt de bewaarder, indien hem evenbedoelde bevoegdheid zou toekomen, het voorwerp niettemin ter beschikking van de rechthebbende gedurende tenminste drie maanden nadat de einduitspraak onherroepelijk is geworden.
Dit betekent letterlijk: Als de bewaarder, om andere redenen dan genoemd in het tweede lid, het bevel tot teruggave niet kan uitvoeren, dan moet de bewaarder het voorwerp beschikbaar houden voor de persoon die er recht op heeft (de rechthebbende). Dit duurt totdat de bewaarder volgens artikel 118, derde lid, het recht (de bevoegdheid) krijgt om de bewaring te stoppen. Echter, in de situaties zoals beschreven in artikel 353, tweede lid, onderdelen b of c, moet de bewaarder, zelfs als hij de bevoegdheid zou hebben om de bewaring te beëindigen, het voorwerp toch beschikbaar houden voor de rechthebbende. Dit moet voor een periode van minstens drie maanden nadat de definitieve rechterlijke uitspraak (einduitspraak) niet meer kan worden aangevochten (onherroepelijk is geworden).
4. De bewaarder geeft het voorwerp niet terug zolang er een beslag op rust, door een derde gelegd ingevolge Boek II, titels 2, 3 en 4, en Boek III, titel 4, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, tenzij degene door wie de last tot teruggave is gegeven uitdrukkelijk anders bepaalt.
Dit betekent letterlijk: De bewaarder mag het voorwerp niet teruggeven zolang er een beslag op ligt dat door een andere partij (een derde) is gelegd. Dit beslag moet zijn gelegd op basis van de regels in Boek II, titels 2, 3 en 4, en Boek III, titel 4, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Een uitzondering hierop is als de persoon of instantie die het bevel tot teruggave heeft gegeven, nadrukkelijk (uitdrukkelijk) anders beslist.